220 OVER DE NEIGING OM ANDEREN TE BEHAGENV

een beminnenswaardige, een vee] vermogende trek in het beeld der menschlievendheid, en ik weet geen gebod of voorbeeld, noch in de heilige bladeren, noch in de ongewijde fchriften, waardoor het verzuim of de verwaarloozing van dezen pligt wordt gebillijkt of geregtvaardigd. Ligt haar gebrek in het vermogen der ziel, zoo is dit kwaad maar al te vaak volftrekt niet, of voor het minst zeer moeijelijk te genezen; maar de brave man zal desniettegenflaande alles beproeven, om dit gebrek te verhelpen; hij zal zich beijveren, om ons , door uitftekende blijken eener dadelijke genegenheid en welwillendheid zulk eene vergoeding te geven, die wij altijd gaarne tegen zijne woorden en gekunftelde wellevendheid zullen ruilen. Befchaafdheid in toon en gedrag, gemeenzame vriendelijkheid, bevallige zeden —— kortom alles, wat wij eene goede opvoeding en eene befchaafde levenswijze noemen , is volmaakt met op. regtheid, deugd, rede en Godsdienst overeen te brengen. Zij zijn inzonderheid gefchikt, om de oppervlakte des levens te polijsten en de ruwe hoeken van hetzelve af te llijpen; zij noodigen anderen ter nabootfing van betere hoedanigheden uit, waarvan zij Hechts de uitwendige fieraden zijn. Wie zou derhalve niet wenfchen, haar te bezitten ? Het is volftrekt onmogelijk allen te behagen; maar het mishaagt niemand, wellevend behandeld te worden, en nog nooit was iemand op lompheid en ruwe zeden verliefd.

Eindelijk, zou men wel kunnen beweren, dat, allen te behagen, niet minder ongerijmd dan onmogelijk zij? Johnson zegt met zijne gewone, zeggingskracht: ,, Het ware onmogelijk, wanneer men het beproefde , en dwaasfelijk, wanneer het mogelijk ware." Onze poging is tot op eene zekere hoogte bekroond. Het is zoowel een geoorloofd belang, als een onfchuldige wensch een zeker aantal menfchen te behagen; doch ons belang en onze wenfehen kunnen zich in dit opzigt niet verder uitftrekken. Iedere poging om anderen te behagen, die niet met onze pligten overeenftemt , die onze deugd kwetst, de opregtheid en goede trouw beleedigt, de waarheid fchendt, is eene vernedering, eene laagheid, die wij ons onvermijdelijk moeten fchamen. Het verkregene bezit is vaak niet dan gewin zonder beftendigheid. De fchrijver, die zijne lezers vleit, hunne dwaasheden bemantelt, hunne ondeugd opwakkert,mogeeenigen