NATUURHISTORISCHS AANBIERKINGEflr

maakt genaturalifeerd. Men vindt hetzelve aldaar in den tammen, en in den wilden ftaat. De laatfte fchijnt meest met zijne geaardheid overeen te komen. Het behoort aldaar onder het lekkerfte wildbraad van gevogelte, en wordt oneindig boven de tamme gefchat. Men bemerkt zelfs eene phyfifche verfcheidenheid tusfchen de beide foorten. De wilden, namelijk, kenmerken zich door hunnen kop, die bijna geheel zwart is, zoodat de Creool, bij het inkoopen der gedoodden, door dit kenteeken, zich zelden bedriegt. Men beteekent dat wilde foort aldaar met den naam van Kastanjehoenderen, {Pintades marroncs.) Zij vermenigvuldigen zich, bijzonder in de bosfchen van het Spaanfche aandeel van St. Domingo, zeer aanmerkelijk. Men ontmoet er geheeie troepen ; zij loopen ongemeen fnel, en vliegen uit zichzelven niet op , dan wanneer zij ergens op eene hoogte willen gaan zitten."

Als de Creolen dezelve gemakkelijk fchieten willen, wachten zij eerst, tot dat zij zich op eenen boom gezet hebben. Zij bedienen zich daartoe van zekere afgeregte honden. Zoodra zich de hoenders van dezelve vervolgd zien, loopen zij voor eerst zeer fnel, doch zetten zich vervolgens op eenen boom; de hond gaat voort met hen te jagen, tot dat de jager er bij gekomen is; de hoenders blijven in hunne ongerustheid zitten, en de jager kan er dikwijls met één fchot verfcheiden doen vallen. Best fchiet men ze des avonds, dewijl zij als dan, even als de patrijzen, zeker geluid doen hooren, tot een teeken om zich te vereenigen, en hun nachtverblijf te betrekken."

,, Dit overvloedig voorkomen in de bosfchen, is oorzaak, dat de Spaanfche inwoners er niet aan denken om ze als huisvogels aan te fokken; waarmede het in het Franfche aandeel des eilands gansch anders gelegen is. Men ziet aldaar bijna geheel geene wilden. Hier worden zij menigvuldig in de hoven nagehouden, terwijl ze intusfchen weinig zorg vereifchen, en bijkans geheel aan zichzelven worden overgelaten. Heel den dag loopen zij in de velden om, en des avonds begeven zij zich in de nabijheid der huizen ter rust. Zij leggen hunne eijeren in de bosfchen, alwaar zü 00^broeden, en hunne jongen opvoeden, van welke echter het grootfte deel voor het huis verloren gaat. De klokhen is onbezonnen, haastig, neemt bij het minfte

• fce-