Igtf BOSCH GESPREK,

Secht ghy Adams kindren wel an,

Soeckt ghy recht te doen yeder man Och neen, ghy. maer in uwen dagen,

En b' dei'ciu ghy niet dan boosheyt

En allerley ongerachtigheyt. Met uw valfche mate en wagen;

De boofe zyn van deugd foo faen

Vervreemt, als fy 't leven ontfaen, Soo haest fy verwerven dit leven

Door leugenen wycfcen fy af,

Sy gaen fwarger met gift feer ftraf, Als een (lange tot quaet begeven,

Als een adder loos, die niet hoort

Des gefanghs niet een enckel woordt, Sy wil den tovenaar niet hooren,

Hoe lief en fchoon dat hy oock fpteeckt,

De keel en tanden, ja men breeckt, Door onfe kracht die men pleegt 't oorbooren;

Breeckt hen de tanden, want foo fel

Syri fy als jonge leeuwen thel, Als water dat daer vloeyt op eerden,

Sullen fy oock van felfs vergaen,

Haer pylen die fe fchieten ften Sullen 'c ramen gebroken werden,

Sy werden haesteück verfmacht,

Als flecken die niemand en acht.

WARVRIEND.

Maer gelyck een dronckig mensen hem opmaket,

Als de wyn wel verteert is en ontwaket,

Die feer luydt tiert en maeckt een fcldi'aem wezen,

Alfoo ben ik oock nu opgereten,

En floeg 't achterdeel der vyanden quaet,

't Welck hen een eeugc fchand' is en fmaet,

Haer wegh fy gladt in 't aerdtfche dal,

Door wegen duyster ende fmal

Moeten wy, hen oock (leeds najagen,

En Ponder ophouden feer plagen,

Om oat's hebben my feer gekwelt,

En hcymelick netten geflelt,

Ja fonder oorfaeck toegeleydt

'Om my te dooden met wreedtheyt!....

KLAAGAARD. Neen! neen! die mannen zijn gansch niet beroofd van zinnen Hun warme taal brengt mij datuenus wéér te binnen, En hij, die dit zoo juist in 't hoofd onthouden kan I-s een veidienltelijk, een onwaardeerbaar man.

% ACHT