VAN GOTTINGÈN NAAR DE HARTZ." 'Jgf

Welke ik blijde zoude geweest zijn, zonder hijgen te hebben kunnen ademhalen.

Langs den geheelen weg ontmoette ik niets dan vrouwen, uitgezonderd een' enkelen grijsaard, die, met een ftok in de hand, en eene mand op den rug, ook kool droeg. Ik zoude hem wel willen hebben vragen, waarom hij alleen zich onder den troep bevond.

Zeer veel verloor ik er bij dat ik hare taal niet verftond; mij dacht althans dat deze vrouwen geest hadden; zij (lelden dien van tijd tot tijd aan mij te werk, doch vooral aan mijnen gids, die te paard zat. Aan haren toon en houding was duidelijk te bemerken, dat al deze kwinkflagen enkel vrolijkheid waren, en ik vermaakte er mij mede. Mijn dragonder lachte ook fomtijds, en van hem verftond ik, dat zijne verlegene houding, bij het afdalen, het onderwerp van hare railjerie was. Eindelijk, evenwel, werd hij boos, en zijne oude dapperheid verzamelende, trok hij zijnen hoed in de oogen, en hield zich als of hij wilde losbranden. De meisjes deden niets dan lagchen; doch het verging haar kwalijk; mijn man hield zijn woord; de BergbewoonfterS tuimelden, en de kool rolde; nooit behaalde don quichot volkomener overwinning. In 't eerst fchoot ik toe om hem te beletten verder te gaan; maar toen ik nader komende het flagveld van fchaterend lagchen hoorde weergalmen, begon ik ook te lagchen; en mijn dragonder, die voor 't overige een goed kerel was, lachte ook, en trok in goede orde af, mij doende opmerken , dat hij zich geene ooren liet aannaaijen. Maar hij kwam er dus niet af, en welhaast kreeg hij de nederlaag. Mijne Bergbewoonjiers van hare wanorde zich een weinig herfteld hebbende, klauterden over/ de zijde van den weg; en hier, Voorzeker tegen eenen nieuwen aanval beveiligd, hieven zij zijnen lof aan, in eenen ftijl, welken het Hoogduitsch zelfs niet geheel voor mij verborg; zoodat ik hem eindelijk zeide, dat hij het wel verdiend had.

Wat mij betreft, die niet denk dat men om eene grap boos moet worden, ik zocht de gunst dier vrouwen te winnen, die mij behaagden. Misfchien was ik van hare fpotternijen niet geheel vrij geloopen ; laarzen, fporen en eene karwats baren altijd eenige belemmering. Maar dan ftalde ik al de Duitfche woorden uit, die 'ik Aas ge*