DE 5chaktiers In LOUISIANA.

37?

Dit volk gehoorzaamt zijne opperhoofden alleen in den krijg; in vredestijd rigt zich de achting, die men hun bewijst, alleen naar hunne milddadigheid. Wanneer er in den ftrijd buit gemaakt wordt, zoo wordt dezelve onder het krijgsvolk en de naaste bloedvrienden, van de op het flagyeld gefneuvelden , verdeeld, om hunne tranen, gelijk zij zeggen, wegens het geledene verlies op te droogen. Het legerhoofd bekomt niets daarvan; want deze moet zich met de eer der overwinning vergenoegen. Draagt hij de zege niet weg, zoo wordt hem het kommando ontnomen, en hij treedt in de rij en den rang der gemeene foldaten terug. Werd de overwinning met veel bloed gekocht, zoo valt den veldheer berisping en verachting ten deel; want deze Wilden begeeren van hun legerhoofd, dat hij zijne maatregelen vooraf zoo beraamd en getroffen hebbe, dat hij zich, zonder veel bloed te vergieten, van de zegepraal kan verzekerd houden.

^Dit volk is zeer bijgeloovig. Het doet niets zonder zijnen Fetisch of afgod, die hier manitu heet, om raad te vragen. Dit is inzonderheid het geval , wanneer zij ten ftrijde uittrekken. Dan moet de veldheer dezen afgod dragen, en rondom denzelven verzamelt zich al het volk, even als om zijne vaandels. Dit afgodsbeeld wordt altijd met het aangezigt naar den vijand gekeerd, en allen bewijzen het eenen diepen eerbied. Niemand zou eten, zonder vooraf eerst de beste beet aan dezen afgod geofferd te hebben; doch dewijl deze zelf niet eten kan , zoo vervult de veldheer in dit opzigt, zeer bereidwillig, zijne plaats, en eigent zich dit offer toe. Aan dit zotte afgodsbeeld wordt Goddelijke eer bewezen, en een ieder, die zich in de achting jegens hetzelve opzettelijk vergrijpt, wordt met den dood geftraft.

De zeden van dit volk zijn voor het overige zeer zuiver, en de kuischheid der vrouwen is bewezen; men kent daar noch het fchadelijk eigenbelang , noch de kinderachtige eigenliefde; noch den laaghartigen hoogmoed, noch der aanzienlijken trotschheid, noch. het kruipen der armoede; want deze Wilden zijn van zulke en dergelijke gemoedsbewegingen geheel vreemd. Ieder volbrengt zijne pligten, en verdienlren alleen geven den eenen eenig voorregt boven den anderen. Hier ziet men den broeder nimmer tegen den broeder in het Aa 5 har-