390

vertoog over het WAltE beginsel ,

het ftreven naar eigen geluk, volkomen beftaanbare en eenftemmige groiidbeginfels ziin, die met elkander volmaakt te zamen beltaan kunnen.

Ii. Thans ga ik over tot mijne tweede afdeel ing,' waarin ik zal aantoonen, dat zij alle drie regtmatige en redelijke grondbeginfels der deugd zijn; waaruit dadelijk zal blijken, dat hoewel van eene derzelven te veel' werk' kan gemaakt worden, met verwaarloozing der twee overige, die eenig aandeel in onze opmerking verdienen, en haren invloed moeten doen gelden, zij nogtans, in de natuur der beginfelen zelve, nooit met elkander onbeftaanbaar kunnen wezen. Waarheid en valschheid , regt eu onregt zullen, derhalve, in_ hunne uitvverkfels, tegen elkander overftaan, gelijk zij in hunnen aard tegenftrijdig zijn; doch de rede kan der rede niet overdwarfen; en alle beginfels van gedrag, die onveranderlijk regt zijn, moeten noodwendig op elkander fiaan, en altijd zamenftemmen. wi-nf«i . Dat nu de liefde tot de dMlg^.^JSdS IS, moet even zeker zijn, als aai " • • o. • >•„ zelve beminnelijk, en een wezenlijk goed is , en indien zij altijd zijn zal de bron van het wezenlijkst vermaak en genoegen, clan moet de achting voor, de liefde tot, en de betrachting van dezelve, om haar zeiver wille, een onveranderlijk regtmatig begii.fel van werking zijn.

Wederom ,' achtgeving op het gezag van god

moet insgelijks hoog'stredelijk zijn, indien hij de Schepper der wereld is, van wien alle wezens volftrekt afhangen, en die met wijsheid, billijkheid en goedheid regeert; en indien de betrekkingen van afhankelijke en beweldadigde fchepfelen vast en onveranderlijk zijn , en de hoedanigheden van wijsheid, regtvaardigheid en weldadigheid wezenlijk tot de Godheid 'behooren, zoo 'moet: dit insgelijks een onveranderlijke grondflag van zedelijk ' regt zijn. Daar en boven ; het geheele zamehftelfel der dingen, uit 't welk de verpligtïng_ der deugd voortvloeit, werd door zijn oreindig verftand ontworpen", door zijne alvermogende kracht daargefteld; zoodat ,'met dê leesbaarfte letters, op het gelaat der natuur gegraveerd ftaat —- dat deugd de wet van god is. ' Indien wij, derhalve, haar alleenlijk als afgc trokktne rede befchouwen, maar in 't geheel niet als den heiligen wil van dat groote Wezen, dan zijn onze bevatüngen bekrompen en gebrekkig, en ftrekken z^»