8

DE PROFESSOR

toe, maar zij had hem al gezien, met zijn knap, aristocratisch gezicht, smal en bleek, met een hoog, kalend voorhoofd, een dun-gelipten mond, rechten neus, en koude, staalgrijze oogen, — hoe hij in gepeins was verdiept.

O! dacht zij, wat zou ik je graag liefkoozen ... o, — wat zou ik graag met je vechten.'

Maar noch tot het een, noch tot het andere stelde Alexander haar in de gelegenheid

Zij liep door naar een der ramen, keek, over het terras heen, naar den keurigen tuin, waar nu, in October, nog rozen bloeiden, en in de verte de hooge boomen niet eens geheel ontlooverd waren.

— Zeg, begon zij, op haar nonchalante wijze, waarom wil je mij deze kamer toch niet afstaan. Dit is de eenige tuinkamer, en ik houd er zoo van, op alle uren van de dag contact te hebben met buiten. Bovendien heb je hier zoon

leuk terras. Ook daar houd ik zooveel van O! ik zou

't zoo gezellig maken, met groote laurierboomen en bloeiende oleanders en porcelein-wit gelakte meubelen

— Je bent toch zeker niet hier gekomen, om me dat te vertellen?

Hij keurde haar niet eens een antwoord waardig. Eens en voor al had hij haar gezegd, dat hij van deze kamer geen afstand deed. Toen hij dit huis kocht, had hij hiervan zijn werkvertrek gemaakt, en wat hij eenmaal zóó had beschikt, dat blééf zoo, natuurlijk. En al zou zij ook dóórzeuren, tot het plagen werd, — (wat zij dééd), hij zou zich daardoor niet uit zijn ijzige kalmte laten brengen. In den iaatsten tijd was het zijn tactiek, haar allusies maar niet eens te beantwoorden.

Cecilia keek hem even aan. Zou het de moeite loonen, dóór te blijven hameren op dit aambeeld, en te probeeren hem eindelijk eens kostelijk'kwaad te maken? Och, zij was op het oogenblik nogal in een goedmoedige stemming, en zij zou hem dus maar met rust laten.

— Ben je zoo aan 't studeeren? vroeg zij, met vriendelijken spot, en zij nam een paar boeken op, en las eenige titels: Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid door