DROOMER

17

En hij, die gewend was in het leven, en in de menschen alleen het mooie te zien, en het goede — in zijne wereld was niet anders — zag van haar alleen dit: den weemoed, dien hij begreep als smachten naar iets, veraf, onbereikbaar.

En voor haar was hij iets nieuws in haar leven, iets frisch, rein, in contrast met al het andere.

In hunne verhouding was iets romantisch. Ieder hunner dacht het eigen gevoel te begrijpen en te beheerschen. Ieder zag slechts een deel der verhouding; hij, zijn deel veridealiseerend; zij, levenswijs, denkend: ik ben toch, door mijne ervaring, de onaantastbaarste van ons beiden, de sterkere.

Zij lazen zelfs samen, Alfred de Musset; zij, vooral genietend van de schoonheid der taal, hij, van de innigheid der sentimenten.

Toch was hunne verhouding voor haar zóó iets nieuws, dat er in haar ook soms iets nieuws scheen te ontwaken; misschien een sterkere teederheid voor hem, den argeloozen, kuischen knaap, die altijd trachtte iets van zijne levensblijheid mede te deelen aan haar.

De wereld van zijne verlangens was zoon andere dan de hare, dat ze er een vreemde was, maar juist daarom zich er door aangetrokken gevoelde.

Hij verwachtte de groote liefde als een heerlijk samenbegrijpen, samen-hetzelfde-voelen, een geestelijke verbinding, die de passie zou heiligen. Eerst de overgave van de ziel, dan volgde het lichamelijke als natuurlijk gevolg.

Zoo primitief dacht hij het.

Zij verwachtte de liefde als een hartstocht, hevig, als een vuur. Iemand die haar op de handen zou dragen, die haar meer zou adoreeren dan een der anderen, blindelings, op beide knieën.

Maarten adoreerde haar.

Toch, aan een engagement dachten zij toen nog geen van beiden.

Soms speelde zij piano voor hem. In Chopin's weemoedige nocturnes klonk haar eigen weemoed door.