DE VLUCHT

door

RENS VAN OOSTEN—MÖSSINGER

Emma was alleen in de groote boven-voorkamer.. Een klop op de deur deed haar „binnen" roepen. Het meisje bracht een brief, een grooten gelen brief.

„Voor u, Juffrouw."

„Voor mij?" hoorde zij zich vragen.

Ze deed verwonderd, zooals wel verwacht moest worden. Maar ze was het niet. Want ze had geweten, dat die brief komen zou. Nu hij er was, plotseling, voelde ze zich ten prooi aan de hevigste gemoedsbewegingen. De tegenstrijdigste gedachten flitsten haar door het hoofd. Ze had gewacht op dien brief van dag tot dag, het eene uur na het andere. Heel haar denken was doortrokken geweest van die eene gedachte, die er was, zelfs wanneer zij dacht of sprak over andere dingen.

Nu hield ze den brief in haar handen en nu wilde ze, dat hij nog maar niet was gekomen.

Ze had hem aangenomen, zooals dat vanzelf sprak. Maar liever zou ze gezegd hebben: „Neem hem eerst maar weer mee naar de eetkamer; ik kom straks wel." — O, ze wilde,