32

DE VLUCHT

natuur als zij was, verhaalde zij dit op 't voorwerp van

haar ergernis.

Een enkelen keer, in een van de zeldzame vertrouwelijke oogenblikken, die Emma met haar moeder samen beleefde, had zij nog iets anders bespeurd: 't deed haar moeder ook leed, om haar, om Emma zelf. En die ontdekking deed verteedering ontstaan in de van liefde gespeende ziel van het jonge meisje, dat zich in zulke oogenblikken heilig voornam, haar moeder zoo min mogelijk te ergeren en zichzelf met meer zorg te kleeden, zoodat ze er beter en voordeeliger zou uitzien.

Maar oneindig veelvuldiger waren de uren van bitter verzet, van woedenden opstand tegen haar moeder en de anderen thuis, tegen de heel wereld, tijden waarin ze met opzet heur haar verwaarloosde, zich zoo nonchalant mogelijk kleedde, en zich in norsch zwijgen terugtrok, deels uit minachting voor de gewoonte van de menschen elkaar naar het uiterlijk te beoordeelen, deels uit wraakzucht, omdat ze wist haar omgeving daarmee te ergeren.

Dan kon ze, staande voor den spiegel, zichzelf hoonen: Verbeeld je maar niets, er is niets, niets aan je, wat mooi is. Wat een neus heb je; wat 'n oogen, zoo flauw als van 'n schelvisch! En die onbehouwen armen.... Heusch, je levenlang zal er geen jongen naar je kijken. ...

Haat groeide in zulke oogenblikken in haar ziel. Later kwam de wensch bij haar op, zich te verstoppen, zich schuil te houden voor iedereen. Ze werd eenzelvig, bits en bitter. Ze hield zich ver van alle gelegenheden, waar haar schoolkennisjes met jongelui samenkwamen, danspartijen en clubs van allerlei aard. Ze kón het niet langer aanzien, dat succes van de andere meisjes, die wel knapper, maar daarom toch niet beter waren.

Ze maakte zichzelf eerst wijs, in hekelenden spot, dat ze niet langer wilde meedoen aan den wedloop om een man. In haar hart wist ze: 't was afgunst, woede om haar nederlaag, pijn om de wreedheid der anderen. Maar op den duur ontstond er in haar een werkelijke geringschatting voor heel het gedoe in hun kennissenkring in het kleine stadje.