DE VLUCHT

35

Dat zag haar moeder er dus in! Daarom had ze nog wel belangstelling voor de verpleegsters-kleeding

's Avonds, nadat Emma bij haar vader op zijn kamer had zitten praten, over haar toekomstig werk, voor 't eerst in haar leven bijna, vertrouwelijk met hem, bleef ze nog lang op haar slaapkamertje voor 't raam zitten denken.

Vader had begrepen, had gevoeld, dat dit een vlucht voor haar was, een vlucht uit huis en een vlucht voor zichzelf. En hij had haar laten merken, dat ze er ook een roeping in moest voelen, als het goed zou wezen; dat ze zichzelf moest kunnen vergeten.

O, maar dat zou gemakkelijk genoeg zijn, peinsde ze, onderwijl spelend met de gordijn-koorden. Ze was immers zoo dankbaar, werk te hebben gevonden, dat haar heelemaal opeischte; dat haar geen tijd meer zou laten voor tobberijen, werk, dat haar midden in het ware leven plaatste en haar bevrijden zou van dien eeuwigen wedloop om den man, — van de zich steeds herhalende nederlaag, die ze trots haar hoogere gevoelens pijnlijk ondervond, telkens wanneer ze hoorde van een nieuw engagement; bevrijden ook van het gedurige verwijt van haar moeder, den spot van haar broers en zuster.

Ze zou zich aan haar werk geven met hart en ziel. De anderen zouden zien, wat ze waard was in het leven. Overal zouden ze haar noodig hebben, haar prijzen om haar ijver en zorg. O, niet meer met scheeve oogen aangezien te worden. ... Gewild te zijn! Recht te hebben op je plaats onder de zon.

In gedachten zag ze zich reeds bezig. Ze hielp een oud vrouwtje, dat doodziek was; hoe dankbaar keek die stakker haar aan. Een jong moedertje dankte haar met tranen in de oogen voor 't leven van haar kindje, waar zij dagen en nachten lang met den dood om had geworsteld. Geven mocht ze, geven... . Voor haarzelf niets! Even welde 't bitter in haar op.

Maar toen berispte ze zich. Niets — was dat alles dan niets, dat al die menschen van haar zouden houden, en jaren lang zegenend aan haar denken? En misschien was er