DE BEDROGENE

53

zijnen weg langs de lagune, terwijl het bleeke maanlicht spiegelt in hetwater,of hij verdwaalt op het laatst geheelin de sloppen en stegen, wier huizen verbonden door korte, smalle, doch hoogrijzende bruggen met hunne gevels in het water reiken, en waarboven de stralende sterrenhemel zijn schitterend nachtkleed spreidt.

Ik ijlde echter, zoo snel mogelijk, zonder aan al deze fantastische pracht de geringste aandacht te wijden, naar ons hotel. Ik rende den nachtportier, die mij verbaasd nazag, voorbij, zonder zelfs geduld te hebben op de lift te wachten, dadelijk naar onze kamers. Het was, alsof men mij bij een stervende geroepen had, dien ik nog op het laatste oogenblik zien wilde, om mogelijk nog een laatste woord te kunnen wisselen, voor de dood zijne oogen voor eeuwig en onherroepelijk sluiten zou.

Ik had het echter alles reeds lang — sedert den boottocht, gedurende de beide treinreizen en zelfs tijdens mijnen arbeid, wanneer dit vizioen mij als een makabar spook verscheen en alle rust ontnam — geweten en gezien zooals ik het nu zag. De gondelier met zijne nog naakte borst stond daar brutaal en lachend voor mij, ging toen langzaam met katachtige, tergende bewegingen heen, terwijl hij in de deur nog zijn jas aantrok en het open hemd rechtschoof. Het was mij, ondanks dat ik dit alles zoo lang reeds had geweten en zoo onbegrijpelijk duidelijk had gezien, alsof een bliksemflits mij, eensklaps en fel oplichtend, volkomen verblindde. Ik voelde hoe ik wankelde, de armen uitbreidde en tastend om mij heen greep. Toen stortte ik mij op de door den man reeds achter hem toegesloten deur, hief hoog de armen op, als wilde ik waanzinnig op het paneel beuken, zooals men doet voor een gesloten deur, wanneer men lang en vergeefs klopt en wacht, en toch weet, dat anderen daarachter zijn en men door hen wenscht te worden opengedaan.

De vreemdgeworden vrouw in bed had zich eerst stilgehouden, en was nu verwonderd opgestaan. Ik zag hare blanke schaduw wit schemeren in den nacht voor het hooge, nog opene venster, waardoor men naar buiten op de