54

DE BEDROGENE

maanlicht-overstraalde, bleek glanzende lagune zag. Ik boog mij voorover, ik balde mijne vuisten, zoodat in de palmen de nagels in het vleesch drongen, waanzin en woede wervelden en tuimelden razend, ziedend en schuimend als een draaikolk door mijn brein, doch ik wilde weten, ik wilde weten, mild, rein, goed en erbarmingsvol weten, weten alleen en anders niet, den bangen droom eener droeve werkelijkheid vergeten, weten en niet waanzinnig zijn. Ik beet met mijne tanden in mijne vuisten om eindelijk tot bezinning weêr te komen, nog dieper boog ik mij onder de macht van het op mijn hoofd neêrdreunende noodlot. Doch reeds stormde ik vooruit, de witte, vreemde vrouw week bang, ontzet, met wilde, zwarte oogen terug, het altoos tot een zwaren helm gekamde haar ging donker en bakchantiesch sliertend om het witte gezicht en de blank schemerende schouders neêr, wij loerden op elkaêr met bloed- en haatdoorschoten, half toegeknepen oogen; gebogen, naderend en wijkend, kropen wij als dieren om elkaêr heen, tot ik den waanzin in mij niet meer houden kon, ik wierp mij op de vrouw daar voor mij, met mijne vuisten, die eindelijk, ontspannende, zich openden, greep ik haar bij de keel, ik kwakte haar op den grond, waar haar lichaam dof bonzend neêrviel en met mijne knieën zwaar, verpletterend op hare borst, omschroefde mijne linkervuist haar den gorgel, terwijl de rechter, vastgesloten, toesloeg.

Ik sloeg, sloeg, tot de als een hamer mokerende vuist aan den van krachtsuitputting verlamden arm eindelijk zwaar op het witte hoofd daar voor mij, in het donkere, weeke vrouwenhaar neêrzonk. Om mij was een roode damp gerezen, als rook de aarde van bloed, en verschemerde deze als met uiteenfladderende sluiers van purperen mist. Machteloos en gebroken viel ik, nu eindelijk ook de worgende vuist losliet, zwaar neêr op de doode vrouw. Ik kuste even voorzichtig den wijdopen mond, waaruit de weeke, purperen tong geheel neêrhing, ik zag naar de toegesloten, met in den dood verstarde stuiptrekken van pijn en angst omwalde oogen. Geheel dit gezicht was vol blauwe en purperen vlekken, gekneusd en bloedbeloopen, dat nog