68

DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

„Nee, mijn waarde!" barstte van Baerle uit en hij begon met groote stappen op en neer te loopen. „Dat is de kwestie niet. Ik ben bereid onomwonden een bekentenis af te leggen. Alle punten van de aanklacht zijn wettig gesteld en overtuigend bewezen. Ik heb je bedrogen, verwaarloosd, onteerd — wat je maar wilt! En dat, terwijl er niet de minste aanleiding bestond om zoo beleedigend op te treden! Want ik weet, dat jij, ondanks alles, aan ons huwelijk bent trouw gebleven. Hoe zou ik dat ooit kunnen vergeten? Je laat niet na, mij dagelijks eraan te herinneren. Wil je wel gelooven, dat die kuischheid van jou mij op de zenuwen begint te werken? Het maakt mij nerveus, dat jij hier de eeuwig-deugdzame speelt, terwijl ik mij misdraag. Waarom ben je niet, zooals andere vrouwen? Waarom neem je niet een minnaar, al was 't alleen maar om je te wreken? Er zijn mannen genoeg, die zich beschikbaar zouden stellen. ..."

„Willem!"

Erica was vuurrood geworden en haar fijnbesneden lippen klemden zich krampachtig op elkaar. Zij dacht terug aan den tijd, toen zij voor de eerste maal zijn ontrouw ontdekte. O! hij kende niet den strijd, dien zij toen met zichzelf uitvechten moest. Wat wist hij van de onbestemde en aarzelende verlangens, die er in haar binnenste ontwaakten. Stellig! er waren oogenblikken geweest, dat zij op middelen zon om hem te straffen. Maar zij voelde zich nu eenmaal niet geschapen om het leven licht en luchtig op te nemen, zooals andere vrouwen, die in haar huwelijk een teleurstelling ondervinden.

„Willem!" herhaalde zij dof en toonloos.

Dan nam zij werktuigelijk den brief harer vriendin uit het couvert en sneed met een vouwbeen het papier aan snippers.

„Wat beteekent dat?" vroeg na een poos de kunstenaar, zijn wandeling stakend.

„Ik heb mijn voornemen opgegeven," antwoordde Erica rustig.

Vervolgens stond zij op en begaf zich langzaam naar de