92

ZONDAGSDIENST

op zijn ingezonden stuk. „Wie weet er iets van een ingezonden stuk van Pieterse," informeert de hoofdredacteur. Stilzwijgen. Men bekijkt „voorzichtig" de bovenste papieren van alle tafels. Het is er niet. De hoofdredacteur wordt boos: de heer Pieterse is een goede relatie. Het is een schande zooals die tafels er uitzien. Meer zegt hij er niet van, want zijn eigen tafel maakt geen uitzondering. Even later zijn allen aan het opruimen. Al gravende vindt men overblijfselen uit tijdperken, die langer geleden zijn, naarmate men tot diepere lagen doordringt. Een aschbak, maandenlang zoek geweest, verschijnt weer, de doodenlijst, die nergens te vinden was, herrijst uit haar graf. Het ingezonden stuk komt uit de tasch van den tweeden redacteur. Maar de oude posttafels voelen zich opgelucht!

En 's Zondags, als het water voor de koffie niet overkookt, als er geen scharen knippen en pennen krassen, als de telefoon niet rinkelt en er geen geloop is van copyjongens en berichten, klachten en ingezonden stukken brengende stadgenooten, als stoelen en aschbakken leeg blijven, dan hervinden de afgeleefde meubelen iets van de rust uit hun vroeger leven. „Nieuw blijven, actueel zijn," zegt de hoofdredacteur en met z'n getrouwen vecht en draaft ie daar de heele week voor. Maar nauwelijks hebben ze hun hielen gelicht of het verleden neemt de overhand. Uit al dat droge stoffige oude papier, die niet geplaatste berichten en niet opgenomen stukken stijgt een zurige lucht van verschaald, oudbakken nieuws. Het opgejaagde stof komt tot rust op de wrakke bureaux die gaan droomen van vroeger dagen, van bedaarder menschen, van postzegels, brieven en gomrandjes.

Wat zou de sport daaraan kunnen veranderen? Eén enkel jongmensch aan de draadlooze stoort dien Zondagsslaap niet. Eén jongste redacteur maakt nog geen redactie! Terwijl hij daar zoo eenzaam zit, op z'n wiebelenden stoel, de koptelefoon om z'n ooren, denkt ie aan Zaterdagmiddag toen hij 't langst blijven moest voor 't weerbericht en de anderen weggingen met 'n lachend: „nou, jij blijft hier zeker, hè? We vinden je daar Maandag wel weer." In die onwezenlijke stilte is het net, of men hem inderdaad met