124

DE GROENE GARGOUILLE

klam en koud. Het schrijnde. Zij keek naar haar vingers; de toppen waren met bloed bevlekt. Duizelig maakte zij het kleed los en zag op haar schouder: een wond, de bloedige sporen van een beet.

Maar nog eer zij dit goed beseffen kon, hoorde zij dat de deur geopend werd. Zij had nog net den tijd om het kleed dicht te trekken en den rozenkrans van den grond te nemen.

De moeder-overste kwam binnen. Het vriendelijke gezicht met de lieve fijne rimpeltjes glimlachte zacht tegen haar.

„We hebben je gemist, ik was bang dat je niet goed geworden was in die warmte."

Zuster Barbara knikte verward. „Ik heb " begon ze.

Maar ze voltooide dien zin niet. „Ik heb gebeden," week ze uit.

Ze wist, dat ze dit nooit vertellen zou. Misschien zou ze het eens biechten, later....

„Zoo verzonken in gebed, dat je de bel niet hoorde?"

„Het was geen bidden meer, het was een schreeuw."

Er klonk een snik in de stem van zuster Barbara.

Een hand werd op haar hoofd gelegd. De moeder-overste knikte. „Ik zie het," — zeide ze. „Ieder mensch heeft in zijn leven minstens éénmaal geschreeuwd, geschreeuwd en geen antwoord ontvangen."

„Wordt een gebed dan niet verhoord?" vroeg zuster Barbara.

„Wat is bidden en wat verhooring? — Bidden is vurig wenschen. Verhooring is als datgene aan ons geschiedt, dat wij met ons diepst verlangen gewenscht hebben."

Zuster Barbara knikte. Haar blik dwaalde naar buiten, naar den kloostertuin. Maria, in zichzelf gekeerd, glimlachte naar het kind op haar arm en Jozef las in zijn boek. Maar daarachter aan den steunboog hing de groene gargouille, den kop naar haar gewend en keek haar aan.

Hij knipoogde.