128

OVER DE LIEFDE.

Onder het aanhoudend koorgezang van huldiging dezer erotische liefde klinken van tijd tot tijd wel eens dissonanten in den vorm van meer nuchtere oordeelen, doch slechts zelden. Zoo heeft Guy de Maupassant meermalen de liefde in het ware licht gesteld; als realist mocht en kon hij dat doen, en dat het door hem onthulde meestal het daglicht slecht kan velen, ligt aan de zaak. Ik denk hierbij o.m. aan de meesterlijke novelle »La femme de Paul«, welks motief nog betrekkelijk onlangs in het overbekende tooneelstuk »La Prisonnière« van Edouard Bourdet, is verwerkt. Maar het scherpst en algemeenst heeft de Maupassant zich hieromtrent uitgesproken in het tragi-comische verhaal »Au Printemps«, waarin hij den treurigen held o.a. de zeer juiste uitspraken in den mond legt: „Oh! eet oeil de femme, quelle puissance il a! Comme il trouble, envahit, possède, domine! Comme il semble profond, plein de promesses, d'infini! On appele cela se regarder dans 1'ame! Oh! monsieur, quelle blague! Si l'on y voyait, dans l'dme, on serait plus sage, allez!" x) En iets verder: „En amour, monsieur, nous sommes toujours des naïfs et les femmes des commercantes."

Schopenhauer is wel de beroemdste criticus der Liefde; zijn wijsgeerige argumenten zijn veelal onwederlegbaar. zooals, om er maar een te noemen, de rake opmerking dat de «wanhopig verliefde», die in staat is, zich uit minnesmart te verdoen, niets van dat alles voor de uitverkorene gevoeld zou hebben, indien dit voorwerp van zijn begeeren eens bij toeval achttien jaar later of eerder geboren was. Het slachtoffer had dan zijn liefdesroes aan een andere dame als aan een ander voorwendsel gehaakt en zou daarvan ook heusch wel andere narigheden ondervinden, bijv. in den meest algemeenen vorm van zijn Dulcinea binnen enkele jaren huwelijksleven in een onappetijtelijke huismoeder of een nuffig stuk deftigheid te zien veranderen. Aan Alie Smeding's veel besproken roman »de Zondaar« mag men zeer zeker niet de verdienste ontzeggen,

*) Cursiveering van mij.