OVER DE LIEFDE.

141

tijtelijk zijn. De observatie zou daarom moeilijk wezen, ware het niet, dat deze schroom der minnenden achterwege blijft, indien het publiek voornamelijk uit lotgenooten bestaat; de paren voelen zich dan «onder ons» en de enkele verdwaalde niet-minnekoozenden worden gemakkelijk over het hoofd gezien. Zoodat mindere-rangs danslokalen en in het bijzonder matrozenkroegen overvloedig gelegenheid bieden tot het objectief bestudeeren van de liefde des menschen in actie. Mits, ik herhaal het, men maar niet geprikkeld wordt door zoen- en pakpartijen.

Welnu, het liefdesgedoe van onze evennaasten is even terugstootend als dat der viervoeters. De eeuwige omhelzing, het stereotiepe kirrende lachje, de altijd weêr terugkeerende kus, geven geen hoog denkbeeld van den door de «liefde» bezeten mensch. Alle ontwikkeling, alle vooruitgang is vreemd aan de liefde; zij is, inderdaad, »das Alte, immer Neue«, maar dat is juist haar scherpste vonnis. Want «immer neu» schijnt zij enkel op de, door physiologisch gebeuren bepaalde, stonden van hartstocht; «alt» daarentegen is zij gedurig. Anders lijkt het slechts aan de in verliefdheid bevangenen; een bedriegelijke waan, waaruit men met een moreelen kater ontwaakt, zoodra de natuur haar doel bereikt heeft. Of schijnbaar bereikt heeft. Want juist op dit punt laat de natuur zich vrij gemakkelijk ontduiken, tot vreugde van der liefde priesteressen, die de voortplanting om den tuin leiden ad majorem gloriam Amoris.

Hoor ik daar een lezer mompelen, dat een matrozenkroeg een erg laag gezocht voorbeeld is? Zoo. Zoudt u willen beweren, dat uw liefde au fond anders is dan die van een matroos? Dat ware een biologische ketterij. Neen: hetgeen den mensch van het dier en, op kleiner schaal den heer van den proleet onderscheidt, kortom het menschelijke in ons, berust bepaald niet in de liefde. Die is wezenlijk gelijk bij kangaroe en koning; die is, met honger en slaap, juist het specifiek dierlijke in ons. Mensch zijn wij door ons verstand. Eenige oer-oude opvattingen samenvoegend en omduidend, kan men den mensch omschrijven