160

LITTERATUUR IN FRANKRIJK

zijn nog dikwerf met benijdenswaardige verve en talent gecomponeerd en gesteld. Het litteraire handwerk is in menig opzicht allermerkwaardigst geraffineerd en het is gekomen binnen het bereik van velen, die vroeger niet aan de schoone letteren dorsten te denken. Maar werkelijke grootheid, diepte en kracht zijn nu even zeldzaam als zij altijd waren. Men moet den toestand, aan den anderen kant, ook weer niet al te somber afschilderen: tusschen overdaad en armoede heeft de natuur ons veel speling gelaten. Een periode1), welk ons o.a. Henri Alain-Fournier, Marcel Proust, Roger Martin du Gard, Valéry Larbaud, Blaisé Cendrars schonk, is een periode, zoo niet van verbijsterenden bloei, dan toch van waarachtige innerlijke kracht en levensdriften.

Ik zal mij er verder wel voor wachten om de toekomst te gaan voorspellen. Bij een litterair overzicht heeft men zich uitsluitend te baseeren op de beschikbare texten. Er is echter onder de jongste generatie een man, waarop men met vol vertrouwen al zijn hoop mag vestigen. Dat is André Malraux, wiens eerste groote roman „Les Conquérants", zonder een zweem van twijfel, het belangrijkste, machtigste en origineelste boek van de laatste jaren is. Wie voor zijn dertigste jaar zoo een vol, rijk en diep leven oproept, is tot het hoogste in staat, heeft de mogelijkheden voor een meesterschap in zich.

Bij wijze van illustratief intermezzo zou ik hier gaarne enkele recente uitspraken van Fransche schrijvers naast elkander plaatsen.

Jean Galtier—Boissière, de stichter en leider van het levendige maandschrift „Le Crapouillot", verklaarde, in een onderhoud met André Rousseaux, over de invloeden die het sterkst op dezen tijd hebben ingewerkt, o.a.:

*) Nu reken ik Gide b.v. tot een vorig geslacht.