190

DE DWARSKIJKERS VAN BAKUBA

maar deze wees hem, hoewel niet onvriendelijk, de deur. De os was gekocht, en betaald ook, want de verkooper had hem tien procent afgedragen. Daarom bestond er van zijn kant geen reden tot ingrijpen. Dsjiafar en Manzoer veroorzaakten echter volksverzamelingen en dat was een ernstiger geval. Hij raadde dus Moeley Aboel aan, de zaak gauw te sussen, anders zou hij op de menigte laten schieten. Hierop geen anderen weg tot oplossing ziend, huurde de Voorganger een olifantshuisje, zette dat op den os en trok er met Dsjiafar en Manzoer in. En zoo ging het in draf naar Bagdad, om den Chalief te laten beslissen.

De Heerscher beval aanstonds het Stadion tot ossengerecht in te richten. Bevallige slavinnetjes werden met den kaartverkoop belast en in minder dan een uur waren alle plaatsen uitverkocht. Haroen al Raschid en zijn hof werden met dezelfde geestdrift ontvangen, waar de prijsvechters en voetballers gewoonlijk mee werden begroet; het publiek zong den os, staande, een sportmarsch toe. Het dier bulkte onverschillig ten antwoord.

De Chalief ondervroeg, door een loud-speaker, eerst Moeley Aboel, dan Dsjiafar en ten laatste Manzoer. Dit tweetal bleef echter doorschreeuwen, toen er niets meer gevraagd werd en galmde maar uit:

— Hij is van mij!

— Néé, van mij!

— En toch is ie van mij!

— En toch is ie van mij!

Het klonk als een heusch geschil en dra joelde het publiek mee.

In navolging van den wijzen Salomo wilde de Chalief den os laten beslissen, wié van beide mannen zijn eigenaar was. Daartoe deed hij Dsjiafar en Manzoer aan weerszijden van het dier op gelijken afstand plaats nemen en beval hun, het beurtelings toe te roepen. De os gaapte verveeld en ging toen rustig tusschen hen in liggen. Nu deze proef mislukt was, liet Haroen al Raschid zijn groot slagzwaard brengen en zwaaide dat dreigend boven het dier.