DE AFSPRAAK

Eerst dacht ik, dat er nooit een eind aan zou komen.

— Wat akelig! zei Kobus bedrukt.

— Als mijn moeder 't maar geweten had. Ik ben hier pas een paar weken, zie je. Ik had ook op een kantoor kunnen komen. Maar toen zeien ze, hier zou ik een vak leeren.

— Dat wou ik óók. Maar liever timmeren.

— Ik zal nooit de eerste dag vergeten. Ik was 's morgens zoo vroolijk opgestaan. Vader en moeder en mijn zusters waren óók al vóór zessen op, want het was natuurlijk een heele gebeurtenis; en ik kreeg zoo'n lekkere boteram mee.... Nou, toen mocht ik hier eerst overal 's rondloopen. Dat vond ik wel prettig, al viel de fabriek me vreeselijk tegen en al hielden ze me ook voor de mal, omdat ik een rond hoedje droeg en manchetten. Toen moest ik dit kacheltje aanmaken, met ouwe duigen en sleur, zoo heet dat zwarte smeer uit de terpentijnvaten, zie je. En toen maar aan 't roeren, saccharum en goudglit. De saccharum gaat gauw, dat is heerlijk goed. Maar dat andere. ... Ik dee zoo m'n best. Toen de eerste schafttijd kwam, wou ik eerst niet eens uitscheien, zóó graag had ik nog een lepel opgelost. Maar 's avonds stond ik er nog net zoo voor; ik was er heelemaal suf van geworden en ik had zoo'n pijn in m'n rug. Thuis kon ik haast niet eten. Moeder schrok toen ze me zag, hoè of ik me ook gewasschen had. En de volgende morgen weer van voren af aan.

— Maar moet je er dan aldoor bijblijven? vroeg Kobus.

— Freerik zei dat ik wel gek leek om altijd zoo trouw door te roeren, maar menéér had gezegd, dat ik er niet vandaan mocht loopen.... Ik heb ook al wel een paar dagen ander werk gehad; honderdveertien A uit de kuip scheppen en persen en in de droogkamer brengen. Da's wel een beetje beter, maar als je 't uren achter mekaar doen moet.... Weet je wat ik heerlijk vin? Als 'k zelf mag afwegen wat ik oplossen moet. In 't eerst schramde ik dan telkens mijn handen aan spijkers binnen in de vaten; da's gevaarlijk, omdat 't hier allemaal vergiften zijn, zie