HET AVONTUUR VAN MEVR. VAN HOOVEN

den, anders zou die mijnheer vast Julie's lachje gezien hebben.

„Eén vijftig een rit van het station, hè?" vroeg haar passagier, „en drie koffers, is dus samen een gulden tachtig" en hij gaf twee gulden tien. Julie wilde teruggeven, maar haar passagier lachte: „Wat een leuke chauffeur bent u! Vindt u het te veel? Nou, u hebt wel een fooitje verdiend."

„Dank u, dank u wel," mompelde Julie, hevig blozend, en holde de trap af.

Achter het stuur lachte ze echter weer. „Ja, dat is waar, die fooien, daaraan heb ik niet gedacht."

„Hé, chauffeur, bent u vrij?" hoorde ze iemand vragen, voordat ze den motor nog op gang had gebracht.

„Ja," knikte ze en keek naar het meisje dat naast haar wagen stond.

„Rijd u mij even naar het ziekenhuis, ik moet daar iemand afhalen."

Het meisje stapte in en Julie zette den motor aan.

„Nu hè, hebben we het samen niet aardig?" mompelde Julie en legde haar handen beschermend op het stuur.

Ze gaf haar signalen voor een verkeersagent en kreeg een wenk om door te rijden.

Bij het ziekenhuis zeide het meisje kortaf: „Wacht u hier, ik kom met een patiënt terug."

Julie knikte toestemmend. „Wat konden zulke onbeduidende meisjes een chauffeur hondsch behandelen. Toch geen leven hoor, taxi-chauffeur!"

Toen viel haar oog op de groote ingangspoort van het ziekenhuis, ze keek een poos naar het stukje triest leven, dat ze hier zag. De portier bij het hek verlangde naar een praatje. „Druk?" vroeg hij. Julie knikte. „Gaat nog al, ik heb nog niet veel opgehaald vandaag," zei ze met haar gemaakte bromstem.

Daar kwam het meisje in de verte aan; zij ondersteunde, samen met een verpleegster, een doodsbleeke vrouw. Bij het hek gekomen zeide het meisje: „Nu zuster, ik dank u, de chauffeur zal wel verder helpen." Ze wenkte hooghartig.