DE NACHTWAKE

verder op aangedrongen en deed ze den waakdienst in de hoop, dat dokter's meening gauw bewaarheid zou worden.

Marie had op 't verzoek om te waken even schrikachtig gekeken. Ze had nog nooit gewaakt, en voor haar was 't voorwerp van zorg te weinig kostbaar om er een offer voor te brengen. Als ze 't deed, deed ze 't voor Lise. Ze weigerde dan ook niet, maar zag er erg tegenop. Bij een zieke, die dood kon gaan waar je bij was, groote God, om te griezelen was het. Maar daarvan zei ze niets aan Lise. Zooals afgesproken, kwam ze om tien uur 's avonds in het twee verdiepingen hooge huis, waar 't grafstil was, grafstil moest wezen.

Zachtjes had ze gebeld. Fluisterend begroette haar Lise, omdat die in de laatste dagen haast niet anders dan fluisterend gesproken had. We zijn gewoonte-slaven. Wie altijd met een doove leeft, schreeuwt zelfs op een kerkhof.

„Zoo," zei Lise, „ben je d'r? Gelukkig."

„Wat dan?" vroeg Marie, fluisterend nu ook en met angst in de oogen.

„Nee, zoo maar. 'k Ben blij, dat je d'r bent."

Marie hing hoed en mantel aan den kapstok beneden, bracht 'r haren in orde. Lise keek er zwijgend naar, en toen haar zuster klaar was, zei ze zacht: „kom".

Geruischloos gingen ze de belooperde trap op naar de eerste verdieping. Op de gang daar was een mat licht van een klein electrisch lampje, dat Lise dadelijk weer uitdeed, toen ze de achterkamer ingingen. Daar was 't gedempte licht van een lamp met donkere kap. Marie, die hier wel meer was geweest, deed er even als een vreemde, omdat de omgeving door de taak, die ze hier te verrichten had, voor haar iets bijzonders had gekregen. Dadelijk wierp ze een blik naar de plaats, die nu voor haar van 't grootste belang was, de ziekenkamer. Ze zag het donkere vertrek, door 't licht van de achterkamer nauwelijks bereikt. Je moest er eerst een poosje in turen voor je 't ouderwetsche ledikant met hemel zag staan, waarin de zieke lag. De van den hemel afhangende gordijnen, die zwart deden in de donkerte daar, waren aan den kant naar de achterkamer opgenomen. Scherp kijkend, zag je, vaag nog, 't bleeke hoofd van de zieke op