DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

door

JAN VAN LUMEY

(Vervolg)

In den tuin ontmoette hij Fransen en zwijgend wandelden zij samen op. Willem verkeerde in een prikkelbare stemming en terwijl hij gedachteloos voortschreed, ondervond hij plotseling een afkeer van den slanken, forschen kerel, die neuriƫnd naast hem liep. Het gevoel was nieuw voor hem en hij verbaasde zich over zijn onbegrijpelijke opwelling. Sinds hij Maria kende, verbond hem een oprechte vriendschap aan den man, met wien zij was gehuwd. Vaak had hij zich afgevraagd, of deze sympathie van weerskanten niet op een affectatie berustte, maar nimmer kon hij bij zichzelf een aanwijzing vinden, die zijn vermoeden wettigde. Het was thans voor de eerste maal, dat hem een zoo krasse weerzin tegen den ingenieur bekroop. Weifelend stond hij stil en blikte zijn metgezel van terzijde aan.

Deze staakte zijn brommende melodie en luchtig verklaarde hij: