DE PONTIANAK

maal zcidc zij, als iemand die nu plotseling alles begrijpt: „Dus daarom was je zoo." Na dien dag spraken we nooit meer over Rita, en nooit meer over het kindje dat komen ging. We deden beiden of dat gesprek een droom was geweest, een vreemde droom, dien men alleen maar vertroebelen kan door er later over te probeeren te spreken. Maar Martha ging heel rustig allerlei schikkingen maken, de schikkingen van eene, die rekening houdt met de mogelijkheid van sterven. Op haar schrijfbureau zag ik een lijstje met de namen van familie en vrienden in Holland, aan wie zij nu nog eens allemaal schreef. Ook zond zij vele Indische curiositeiten, iets waar zij vroeger altijd gezegd had niets voor te voelen. En een paar dagen te voren zeide zij heel rustig tegen mij: „In het laadje links ligt een brief met jouw naam er op. Voor geval dat ik er eens niet meer ben, vind je daarin een paar zaken beschreven...." Alweer vond ik geen kracht, of beter nog: geen moreelen moed om te zeggen: „Kom, kom, niet zoo somber", of iets dergelijks. Zoo stroomden geleidelijk aan de laatste dagen weg, als een kalme rivier, aan welker oever wij beiden zaten. Het water stroomt, men kan het niet tegen houden, maar waarom zou men ook? Martha was lief en kalm, als altijd, en van een vreemde doorschijnende schoonheid, en ikzelf, wel ik mag gerust zeggen dat ik in die dagen heel goed en zorgzaam voor haar was. Tot de laatste dag kwam. Martha bleef op de rustbank die in haar slaapkamer stond, een verpleegster was sinds een zestal dagen bij haar, en de dokter had alles zoo geregeld, dat hij binnen het kwartier aanwezig kon zijn. Ik had zelf eenige malen met den medicus gesproken en telkens had hij mij nadrukkelijk verzekerd: alles was goed. En toch ontvluchtte ik dien morgen reeds vroeg het huis. Let wel, ik ging niet weg van huis, maar ik ontvluchtte het huis. Ik liet den auto niet voorkomen, zooals anders natuurlijk altijd gebeurde, maar ik liep naar de garage en reed zelf weg, als iemand die een auto steelt. Ja, werkelijk zoo was het, als iemand die een auto steelt. Ik had Martha niet goedendag gezegd, noch aan de verpleegster medegedeeld dat ik het huis verliet. Ik ging