IN HET TREKHAAM

Maar dan die ouwe van mij op zijn tjalk.Overal oppassen, dat je nergens tegenaan botste. Je kon nooit weten. De verf ging er af. Je kon soms lek stooten. Dat was allemaal maar last. Raken deden we haast nooit wat. Daar was ie een te fijne stuurman voor. En overal scharrelden we tusschendoor. Het kon zoo raar niet zitten of die ouwe van mij wist er wel doorheen te wurmen. Maar o wee, als ik niet op tijd klaar stond om den kurkzak bij te houden als het noodig was, of als de wrijf houtjes niet klaar hingen. hou dan woei de wind uit den verkeerden hoek, daar kon je op rekenen. Ik zeg maar, de beste schippers varen op houten scheepjes!

Wat doen de menschen tegenwoordig voor d'r loon. Vroeger als je de last had, dan ging je op eigen gelegenheid naar de plaats van bestemming. Je zette er een zeiltje bij en viel de reis niet te bezeilen, dan boomde je je schuit wel waar je wezen moest of je ging jagen. Als een paard te duur was, dan werd je zelf ingespannen. Ik, mijn jongste broer en de ouwe gordden dan het trekhaam om, mijn moeder stond aan den helmstok en zoo zeulden we den heelen dag. En als het moest, nou dan trok mijn moeder ook nog mee en stond er een broertje van acht jaar aan het roer. Daar mot je nou mee komme. Pak een sleepboot! Zoo'n hakkepuffer die brengt je overal waar je wezen moet.

Dat vind ik nou niet zoo erg, want de toestanden lieten toen heel wat te wenschen over. Ik herinner me nog goed, hoe die ouwe Jansen met de „Niets Zonder Gods Zegen" voer. Het was een fiksche schuit van een 75 last. De vrouw was dood. Z'n twee dochters zorgden voor het huishouden en speelden gelijkertijd voor knechie. Een jongen kon er niet af. Veel zegen had die Jansen niet. Z'n vrouw stond op een dag aan het roer. Of ze nou niet goed uitgekeken had, dat weet ik niet precies, maar op een moment krijgt ze een klap van den helmstok en wordt als een lijk naar het ziekenhuis gedragen.

Met z'n dochters liep het ook al niet mee. Neeltje, de oudste, moest altijd mee in het trekhaam om te helpen