GEDICHTEN

DE MOLEN

Dit weiflende, gebrokene Zelden uitgesprokene Gevoel:

Bloed en nacht beet Mijn oogen wreed En zoel.

Wind tastte aan 't donker raam Fluisterde hij mijn naam? Hoe dwóng mijn hart! Reeds half bezwijkende, Was 't of een reikende Hand trok tot 't zwart.

Doolde ik, werd ik gebracht?

Had zijn geduld gewacht?

Zoo vond ik hem:

Molen, die zwaar zijn schauw

Wierp over witten dauw

En om mijn stem.

Kalmte die hartstocht bond, Duister uit donkren grond, Rees hij, geducht. Onder de sterren hing Zijn lamp een tinteling Licht in de lucht.

O, van U blind geleid, In vaste zaligheid, Door nachts geruisch, Voelde ik hoe alles brak. Lang stond ik arm en zwak Voor zijn hoog kruis.