EEN BEWOGEN VRIJDAG OP DE BREESTRAAT

Kom, bedaar maar.... moet je dan zoo lijen, ach God...."

„Gaat ü nou maar naar bed," hebben de omstanders gezegd, „gaat ü nou maar liggen, moeder, u helpt 'r toch niet en u scheurt je maar af...."

En ze heeft 'n beetje gehuild en is toen weer gaan slapen, op haar cUnapé....

Nog nooit is haar zooiets over het arme, verbijsterde

hoofd gegaan Ze heeft toch zelf óók tien kinderen ter

wereld gebracht, haar oudste dochters hebben kinderen gekregen zonder dat een haan er naar kraaide, maar dit....! Dat eerste kind van Duifje zal haar heugen!

Het eerste kind? Wat houdt ze al ver! Als het maar

ooit zoo ver komt! God weet, wat hun dien dag nog boven het hoofd hangt....

En angstig, dat ze misschien Onzen Lieven Heer verzocht heeft met haar voorbarige gedachten, begint ze gauw haar ochtendgebed op te zeggen. Ze is nebbisj nog nuchter....

Maar nog veel eerder dan de moeder van de barende was de baker, juffrouw Coronel, er. Want die was er al drie dagen.

Nu is juffrouw Coronel een beste baker, een puike baker. De heele familie heeft zij gebakerd. Geen jongen of geen meisje is er geboren, of zij heeft de beschuit-met-muisjes — gladde of ruwe, al naar het pas gaf — klaar gemaakt en de fooien in de wacht gesleept. Geen juffrouw Raatje, noch juffrouw Fietje, geen juffrouw Duifie-zelf, geen Klaartje of Jolie of Hijman — en al zijn ze nou nog zoo groot en eigenwijs — of zij heeft ze voor het eerst de billetjes gewasschen en de kruintjes ingesmeerd met zoete olie. Hoe het haar nog heugt van Bekkie, den hekkensluiter, dat die is gekomen toen niemand meer wat verwachtte, omdat de juffrouw al veel te oud was!

Dus, zooals ik zeg, een beste baker is juffrouw Coronel, maar dan moet er ook wat te bakeren vallen! Zooals nu is het al te mal. Juffrouw Coronel — die in de wandeling tante Rifke heet — is in haar hart verontwaardigd. Drie dagen, — hoe laat men iemand drie dagen voor niets komen?