EEN BEWOGEN VRIJDAG OP DE BREESTRAAT

borst rondloopen, — zij zouden ons voor een oogenblik terug willen hebben om in onze armen troost te vinden voor het leed dat zij lijden om ons gemis.... Zoo hulpeloos en onlogisch en bedroefd en arm zijn mannen.... omdat zij eigenlijk toch altijd kinderen blijven....

En zoo rijk zijn vrouwen, dat zij in haar liefde de weelde van het geven mogen kennen, wellend uit de rijke bronnen van haar moederschap....

En mijnheer Davids, ach.... hij voelt zich eenzaam, en in die eenzaamheid, die in het drukke huis om hem heen is, in die periode van gedwongen rust, nu het leven stokt en niet verder wil, ziet hij voor een wijle terug, naar wat achter hem ligt....

En nu.... nu heeft hij een gevoel, dat zij tweeën langs elkander heen geleefd hebben, elkander niet gevonden hebben, in dien tijd toen het toch had gekund.... Of hij iets verzuimd heeft....

Wat is het dan toch allemaal geweest, dat hen heeft beziggehouden, dat hen heeft opgehouden, opgejaagd en verschrikt. ... ? Waarmee is het leven dan voorbijgegaan?

De bruiloft.... de zaak die hij heeft opgericht.... de meubels, de voorraad, het huis.... alles wat er zijn moest, de verplichte feesten....

De dag zelve.... Het mooie, piqué bruigomsoverhemd, dat zijn meisje voor hem geborduurd had....

's Morgens hadden zij moeten vasten, want dat weet men: voor beiden is 't een heilige dag en rebbe Jokof had het ook gezegd, met zijn mooie „Christen", rollende r's, die duidelijk uitwezen dat hij geen Amsterdammer was.

„Brruid en brruidegom: deez' dag is voor u beiden Joum Kippoerr!" *)

Ja, voor mijnheer Davids was dat geen bezwaar geweest. Die had het gemoed zoo vol gehad, die was te bewogen geweest om ook maar aan eten te kunnen denken....! Wat

Groote Verzoendag.