EEN BEWOGEN VRIJDAG OP DE BREESTRAAT

Voorzichtig mummelde zij de hapjes, gezeten boven haar warme stoof, aan de witgeboende keukentafel. Zij verschoof nijdig een kopje dat er stond.

„Geen spog drinken krijgt me d'rbij," mompelde ze.

Voor geen geld in de wereld zou zij naar boven zijn gegaan. De heele week had zij het huis beheerscht, maar nu de zaak eenmaal aan den gang was, bleef zij liever 'n eind uit de buurt.... Het was al zoo lang geleden, zoo ver in de schemering van haar herinnering terug, dat zijzelf met deze dingen te maken had gehad

En toch voelde zij wel, dat zij eigenlijk boven hoorde te zijn.... Dies maakte zij zich bovenmate verdienstelijk, als iemand die in de keuken onmogelijk gemist kon worden, en joeg Zwaantje de stuipen van zenuwachtigheid op ligt....

„Wat schta je daar?" vroeg ze, toen de meid weer beneden kwam, kwaad, dat die haar zag eten. „Haal me 'n kop koffie!"

Zwaantje was al weg....

En vader Schloume, de vader van de barende?

Vader Schloume was gewoon naar de „verkoopening" gegaan, om zaken te doen. Maar ja, wie kon op zoo'n dag zaken doen? Stond z'n kop daar dan naar? Bovendien vroeg iedereen hem naar zijn dochter, tot vervelens toe. Hij had spijt dat hij gekomen was. Als je kind daar zoo naar ligt....

En toch.... naar de Breestraat gaan wou hij ook niet. Wat kon hij daar doen? Helpen? In den weg loopen? Achter die gedachten verborg hij zijn instinctieven afkeer van alles wat met ziekte te maken had.

En zoo zag de morgen hem loopen, heel lang loopen, in zijn eentje, kleine, gedrongen figuur van man, die veel eet en veel werkt, met zijn stevigen stok, langs de ducdalven en de steigers en de aanlegplaatsen van het IJ, voorbij den Schreierstoren, heel ver en ver tot achter in de Rietlanden Heel stumperig liep hij op 't laatst, toen hij,

doodmoe, terugkeerde, terwijl hij met zijn stok soms, alsof

vi 3