DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

„Laat ons naar binnen gaan!" stelde hij voor. „Neen, Leo!" riep zij uit. „Zoo laat ik mij niet afschepen! Nu moet ik alles in bijzonderheden weten. Ik wil hetf begrijp je? Natuurlijk! mij persoonlijk kan het weinig schelen; het is alleen voor jouw bestwil, dat ik aandring."

Zij was opgesprongen en had zich aan hem vastgeklampt. Dan deed zij hem naast zich zitten op de vermolmde tuinbank en met haar arm om zijn schouders hield zij hem stevig vast. Hij bedacht zich, of hij niet een avontuur verzinnen kon om haar tevreden te stellen. Maar zijn fantasie concentreerde zich op zijn leed en hij was niet bij machte om een aannemelijk verhaal te ontwerpen. Hij wist niets anders dan dat hij alleen stond in zijn droefenis — en al het overige was hem onverschillig.

„Op wie ben je verliefd?" herhaalde zij smeekend. „Op jou!" antwoordde hij plomp en lusteloos. En het scheen hem de zotste leugen, die hij voorwenden kon. Zij echter was ontroerd. „Is het heusch waar? Op mij?" „Welzeker!" bromde ontevreden de virtuoos. Zij twijfelde nog. Maar zijn gelaat stond van pijn verwrongen en tenslotte liet zij zich overtuigen door de smart, die zich afteekende op zijn trekken.

„Arme jongen!" fluisterde zij. „Dan is het nog zoo erg niet. Ik zal ook van je houden."

„Maar je bent getrouwd!" viel hij bitter uit. „Je hebt een man en ik — ben zijn vriend!"

„Willem?" verbaasde zij zich. „Bekommer je niet om hem. Hij is verplicht onze liefde te eerbiedigen."

„Geloof je, dat hij het kan?" vroeg Leo dof en verslagen. Hij meende toch iets te moeten antwoorden, nu het spel eenmaal begonnen was.

„Stellig kan hij 't!" sprak Anna snel. „Nu ja! 't Zal hem in den beginne misschien moeite kosten. Maar als ik het wil, onderwerpt hij zich. Daarover maak ik mij niet ongerust."

Beiden zwegen zij een poos. De schemering weefde grillige schaduwen om het wonderlijke paar. In de nabijheid