HAAR DAG

„Hier wel, maar achter niet."

„Nou maar, eet eerst je stikke maar op je gemak op, 'oor Dirk, het zei zoo'n vaart niet loupe."

Toch at de jongen onwillekeurig vlugger nu. Hij wilde zelf ook wel weg, peet Merijtje leek wel hoe langer hoe grimmiger te worden. En hij had Grootmoeder nu weer eens gezien en gesproken. Want voor haar was hij gekomen. Zij was goed, zooals geen ander. Zoodra hij dan ook zijn bordje leeggegeten had, stond hij op, gaf Grootmoeder een hand en een zoen,waarna ze hem zachtjes zijn haar streelde. Grootmoeders hand voelde kil in zijn hals. Daarna groette hij peet Merijtje vluchtig. Toen liep hij haastig de kamer uit. Op straat keek hij nog eens om, wuifde. Alleen Grootmoeder stond vlak tegen de ruiten.

„Net as Vader, zooas ie loupt," zei ze.

„Wat zou 't," kijfde Marijtje.

Grootmoeder zweeg.

Toen ze Dirk uit 't zicht had verloren, zette zij zich weer op haar hoogen stoel, lei haar smalle handen in haar diepen schoot.

Terwijl groeide de schemering. Haar dag was weer voorbij.