500 GEHEIM DER NATUUR OP DE PERENEL ADEN.

van de ringen des ligchaams, kan het zich wel de helft inkorten. De kleur is, zoo als gij ziet, vaalbruin. Is zij echter nog versch, zoo ziet zij er geelachtiger uit, hetwelk in de lucht en zon verbleekt. Nu verzoeken wij, dat gij ons het kleine fchaartje uit uwe etui eens geeft. Ziet gij, dat wij nu den bast in de lengte doorfnijden? Hoe blank, als een fpiegel, is net binnenfte van elke helft? Met de fijnfte zijde overtrokken. De huid zelye nogtans, als een regelmatig weeffel, met fchering en inllag. Vermoedelijk neemt het rupsje aenige teedere vezeltjes van het blad te hulp. Van onderen ziet gij nog rondom den bast eene kleine wrong, waarmede hij vast op het blad (laat.

Deze wrong of rand is in het begin niet terftond zoo groot, als gij hem hier ziet. Maar hij wordt dit door het dikwijls veranderen van plaats, dewijl het rupsje onder den bast, op het blad mede eenige draden aanfpitif. Wil het zich nu naar eene andere plaats begeven, zoo bijt het deze bechtdraden at, komt met dat gedeelte van het ligchaam, waaraan de voorpooten zitten, voor den dag, kruipt een weinig verder, draagt zijn huisje op den rug mede, en fpint het daar met nieuwe draden weder vast, waar het zich wil nederzetten. Hierdoor moet natuurlijkerwijze de onderfte wrong of rand grooter worden. .

Dit alleen is echter de oorzaak niet, waardoor de bast zoo vast zit. De luchtpomp heeft ons de wetten der natuur, wier nabootfter zij is, leeren kennen. Wanneer wij onder de glazenklok, op het natte leder, de binnenlucht uitpompen, dan drukt de buitenlucht de klok zoo vast op het leder, dat zij door geene magt is los te rukken. Zoo ook hier. Trekt zich het rupsje in de holle buis, die met den rand onder op het blad vastltaat, in de hoogte, zoo ontftaat daardoor van onderen eene, eenigzins luchtledige plaats. Derhalve moet de buitenlucht even zoo op de buitenzijde van de buis, als op de glazenklok, perfen, dat zij vastftaat. Men kan het duidelijk merken, wanneer men den bast op het blad befcbouwt, en den kluizenaar in rust laat, dat de wind hem fomtijds ginds en weer waait, en dat hij gefchud wordt. Maar zoodra men hem dan aanraakt, merkt het de rups, trekt