algemeene fCHETS DÉR menschen. §f|

indien dat fchouwfpel hem verbijstere, wèfcaaJt zich verlegen vindt, de diepte harer wonderen niet t nen peilen. Hij ziet zich als in eenen hoek Vah dit, uitgebreid Heelal geboeid, en hij doorziet nbcfi het verftand, rtoch de 'wijsheid, die daarvan de overeenftemming handhaaft. Door zijne eigene zwaarte aan eene enkele plaats vastgemaakt, zonder zich op andere plaatfen te kunnen vermenigvuldigen, zou hem al zijne infpanning geene bate doen, zonder eene vlugt te nemen naar het gewelf des hemels; in weerwil van hemzelven moet hij hmgs de aarde kruipen; al wat hem. Omringt zijn zoo vele vijanden, die hij te beftrijden heeft. Al de elementen zijn werkzaam tot zijp ver■ derf. De tijd verilindt hem al gaande weg; de fp ijzen' zelve, die zijne krachten herftellen , veranderen in vergif, en dboden hem, onder bet oog van dat verbazend getal fchepfelen, die hem dunken bezield te zijn. Hij ftaat er geheel van verzet; niets begrijpt hij van hunne verbazende verfcheidenhëid, van hunne vreemde taal, van de gezeggelijkheid van fommigen, in weerwil Van hunne fterkte, van de wreedheid van anderen, in weerwil van lumne behoeften, en van hunner allen* afgeregtheid om zich te huisvesten, om vo#diel te vin. den, om zich te onderhouden. Hij ziet zich zelven volkomen, in hunne wijze van hun gefiacht voort te planten, in hun verval, en in hun fterven. Hij ziet aldaar maatfehappijen , • bijkans onlosmakelijke banden, door de geflachtfóort misfehien allen gelegd, de zuivere liefde, eene fterke verknochtheid aan de vrucht hunner lendenen, eenen ijver, die naauwelijks zijne weergaê vindt, om in derzelver behoeften te voorzien; en hij begrijpt geen ander oogmerk van eene zoo verwonderlijke huishouding, dan 't geen zijne verbeeldingskracht hem aan de hand geeft; en nog minder begrijpt hij, hoedanig een onderfebeid de Schepper der natuur tusfchen den mensch en het dier gemaakt hebbe, ondanks deze zoo ontzettende overeen (remming van neigingen, gevoelens en gedrag. Indien hij zijne opmerkingen naar eenen anderen kant wende, aldaar ziet hij zich zelven tot bet rampzalig flagtoffer zijner eigene' onkunde gefteld. Vuurbollen ziet hij boven zijn hóófd rollen, wier werkzaamheid hij gadeflaat, of uit de gedachte ftelt-jj naar 't hem goeddunkt; hij weet, dat het lievé licht, 't welk daarvan zich wijd én zijd vermm, 1807, nö. m Kk fpfeidt^