EEN GESPREK OVER DE AFGESTORVENEN. fj31

tuur genoot, hij, nog als flervclinj?.. zoo veel ónbé* (chrijf5l?areri wellust. Lieve julie! wat moet liij daii heden niet. snieren? nu zijne zintuigen zoo on*egriipeliik ver 11 iai, nu zijne gewaarwordingskracht zoo Onbe^rijpelijk wrtlerkt "is*,, en nu hij de ware fcboonheid der n;-':iiur, dfe voor ons altijd beneveld is, op zulk eene verhevene wijs befehouwen kan.

I K,

Met w?zer»Uike fmart denk ik aan het verfcheideri van den achtenswaardigen L . . . Hoe nuttig, hoe werkzaam was niet zini leven ; hoe veel is ons vaderland, h'ie veel is de panfche geletterde wereli niet aan hem ' vèrfchiildigd? Maar ik verlies miizelven in gss dachten, wanneer lk aan den toekomenden (bat denk. potuien wij waarlijk op goede gronden mogen denken, daï onze werkzaamheden, die hier door den dood wor--> den afebroken, in het volgend leven zullen hervat worden ? Reinh'aut! welke fchoone vorderingen zal onze vriend L . . . dan niet maken? Maar wie kan zich den aard van het volgend leven toch regt voorftelien?"

REIN H A R Ti

Dat kan elk doen, mijn Vriend! die Hechts de tüehi fchelijke natuur bJtudeert, en het volmaakt wijSj het volmaakt goed Opperwezen eerbiedigt.

I K.

Gii fpraafct daar aanftpnds van zintuigen; maar ik bid u, is geheel het zintuigeUik gcftel van den tnersch jiiet rtoffeU'k? en ■ welke zintuigen zoudt gii bij O'zei zah '.en vriend L . . •, dan, als zoo Onbegrijpelijk veifijnd, u kunnen voordellen?

REINHARTi

"Wanneer wij ons den mensch, als zoo geheel uit twee tegenftriidige deelen betraande, verbeelden, als wi| zijnen geest volgens het denkbeeld dat wij aan het wonrd geest hechten, óns voorfiellen als een vreemd inwoner van het liachaaro, als een inwoner, die geehé Li * üöi