een ge5prek over de afgestorvenen. 533

vermogens, die god ons gefchonken heeft, te redeneren, en van het een tot het ander te befluiten. Zoo wij dwalen, die dwaling toch is onfchadelijk, en daar wij toch met geene mogelijkheid aan de onzigtbare wereld kunnen denken, zonder ons beelden van dezelve te moeten vormen, zoo hebben wij, volgens mijne gedachten, ook vrijheid om die beelden, volgens onze redelijke begrippen , te teekenen. Engelen, of dat hetzelfde is, afgezanten der Godheid, ftel ik mij altijd voor als wezens, zeker van' eene andere natuur dan de menfcheUjke, maar ook eindeloos onderfcheiden van de Goddelijke natuur. Ook deze behooren tot de onafmetelijke keten der ondérfcheidene wezens; maar als zuivere, of enkelvoudige geesten, waarvan ik geen denkbeeld kan vormen, kan ik mij de Engelen even min voordellen dan de afgeftorvene rnenfchen. In de zinnelijke wereld zijn zoo onnoemelijk veel verfcbeidenheden'onder de fcnepfelen, en daar de Schepper zich zeken altijd gelijk blijft, heeft gewis ook die verfcheidenheid plaats in de 'meer onhoffelijke wereld. Maar laten wij de Engelen, voor dit oogenblik, daar: wij fpraken immers van de zintuigen der verheerlijkte rnenfchen? -«w!

i k.

Ja, en indien het waarheid zij, dat het menfchelijk wezen, ook na het afleggen van dit bewerktuigd ligchaam, (loffelijk blijft, dan begrijp ik duidelijk dat het ook zintuigen behoudt. Maar hoe dat verfijnd ligchaam, of hoe de Filofofen, wier (telling door u aangenomen wordt , het mogen noemen , eeuwig kan voortduren, daar, al wat ftof is, deelbaar, veranderlijk, ja zelfs gedurige afwisfdingen onderhevig is, dat begrijp ik niet.

•» reinhart-

Ik ook niet, mijn Vriend! Ons begrip ftrekt z,"ch baarlijk hier niet ver genoeg uit. Maar begrijpt gij, hoe een geest, die toch ook eenmaal door den Schepper in het aanwezen moet geroepen zijn, eeuwig voortduurt, Een geest, zeggen verfcheidene leerboeken, kan niet vernietigd worden. Doch hadden wij geen ander LI 3