£3$ JS?N CESPREK OVER DE AFGESTORVENEN.

reinhart.

Jezus, die de onderfelijkbeid in het helderst licht heeft gefield, leerde niets dat met mijne gevoelens ftrrj. dig is. De menfchelijke ziel komt, waar hij van dézelve fpreekt, altijd voor als zulk een zaamgedeld wezen, gefchikt om vreugd te genieten of fin art te gevoelen. Ook in zijne zedelijke verhalen is de ziel der afgedorvenen, waarlijk de mensch zelf. De ziel van den armen lazarus werd door de Engelen in den fchoot van abraham gedragen, en genoot daar vertroosting over al het leed aan deze zijde van het graf ondervonden ; terwijl de ziel des mededoogenloozen rijke, froart leed, en door menfchelijke begeerten, die onvoldaan bleven, werd gepijnigd. De Goddelijke jkzus zelf lpreekt van zijn henengaan tot den Vader, en bemoedigt den aan hem geloovenden kruifeling, met de wellustvolle verzekering, dat hij zelf, oogenblikkelijk met hem, in de zalige rust zoude ingaan. Hij zegt niet: nw geest, die adem des Almagtigen zal tot zijnen oorfprong terug keeren; maar gij zelf, gij, m eigen perfoon, zult met mii in het Paradijs zijn. Jezus beval zijne ziel, het edelst van zijn menlchelijk wezen, aan de betchermende liefde van zijnen Vader, en leide zijn dierlijk leven af, om het, tot zinnelijke overtuiging van zijns vrienden, eerlang weer aan te nemen. Hoe duidelijk leert de groote, de wijze paulus ons niet, dat de mensch, even gelijk een tarwegraan, in de zinnelijke wereld wordt gezaaid, opdat zijn geestelijk ligchaam, gedurende dien ftaat, voorbereid zou worden tot eenen volmaakteren Hand. Het tarwegraan, zegt hij, most verderven, zal het edel vruchtbeginfel opblocijen, zoo ook moet ons grof omkleedfel allengs verderven, terwijl het geestelijk ligchaam gevoed en verderkt wordt. Qns dierlijk leven is immers niets meer dan een gedurig derven? een gedurig ontvvordelen aan den dood? die eindelijk toch de overwinning op hetzelve behaalt. Maar dan ook bloeit de mensch, als eene plant der eeuwigheid, heerlijk voort, en zet zijne werkzaamheden, voor zoo veel die de veradeling van zijn wezen betreffen, rusteloos op de vaortreffe-, lijkde wijs voort,