WITTE BOOï.IWOLl'LEK OP TASISÜOOMËN. 5^1

witte boom wol vlek op taxisboomen.

Ik houd u bij uw woord, riep Mevrouw F. mij reeds te geraoet, toen wij elkander, in den tuin, aantroffen. Gij hebt mij onlangs eene nieuwe gefchiedenis uit de natuur beloofd te zullen verbalen, zoodra wij eens weder bijeen kwamen. Maar wat leest gij daar?

Eene fchoone plaats in bruyere. Gij komt thans regt van pas. Ik wenschte eene gevoelige ziel, waaraan ik ze kon mededeelen. Want zij is zoo juist gefchikt, naar alles, waarmede wij hier omgeven zijn. Zij luidt:

,, In de natuur is alles groot en bewonderenswaardig. Niets, waaraan men den grooten Meester

'niet moet erkennen.' Wat daarin onregelmatig en onvolmaakt fchijnt, veronderftelt regelen en volmaaktheden. Nietig en hoogmoedig mensch! verfchaf mijflechts eenen worm, dien gij met voeten treedt en veracht. Gij hebt eenen fchrik en afgrijzen van padden. Hoe voortreffelijk moet de Meester zijn, die niet alleen werken maakt, welke de menfchen bewonderen; maar ook werken, waarvoor zij bevreesd zijn ?"

Hoe gevalt u deze plaats, Mevrouw?

„ Zeer fchoon. Hierbij komt mij weder de bewuste bladmot met haar kleedje te binnen. Nietig mensch! maak toch eens eene bladmot !"

ja! mijne waardfte! zoo moeten wij de werken der natuur befchouwen, wanneer zij ons, aan den eenen kant onze nienfchelrjke nietigheid, maar aan de andere zijde, den, boven al zijne werken, oneindig verheven Meester, zullen leeren kennen. — ,

Gii vraagt mij of ik weder iets voor u heb? O ja! Iets zeer aardigs. Een nieuw geheim der natuur, dat velen zien, en zich toch niet kunnen verklaren. Kom flechts hier. Wat ziet gij op deze taxisboomen?

„ Dat is toch wel bijzonder. Ik zie louter kleine witte hoopjes boomwol, dit had ik naauwelijks kunnen denken, dat deze boom, ook boomwol uit zijne naaldbladen zweette."

Gij hebt gelijk» De onkundige moet deze witte hoopM ra 4 jes