Di-S CHRISTELIJKEN codsdirnsts.

58l

Ik heb gezegd, in de terfie plaats, dat die Godsdienst alle "kenmerken van de ware Godsdienst te zijn, bezit, die op de klaarOe, de meest ondericheidene wij, Ze> en zonder met mijne rede te ftrijden, mij de ware Oorzaak van 'smenfchen ellenden ontvouwt, fints zijne geboorte tot aan zijnen dood. Nu beweer ik , dat geen van al de Godsdien den aan die vereischte zoo wel voldoet als de Godsdienst der Christenen. En om mijne denkbeelden duidelijker uit elkander te zetten, onderzoek ik, wat er in mij omga, wanneer ik den grond onzer onheilen wil peilen, en van de noodzakelijkheid van te moeten fterven. Al aanftonds, ik beken het, ontroert mij het denkbeeld, 't welk, mijns ondanks, mij invalt, dat een god , wiens fciiepfels zoo ellendig zijn. niet een zo» goede god zijn kan, als ik mij dien verbeeld; en indien ik dezer eerfte opwelling hot vierde, zou ik gevaar loopen om tot Godslastering over te flaan. Maar wanneer ik aan de natuur van mijnen god begin te denken, aan de onmogelijkheid dat hij onregtvaardig en wreed is, dan redeneer ik, op duchtige gronden, in dezer voege: ,, Naardien de roenfchen tot

zoo vele onheilen zijn verwezen, moeten zij, onge,, twijfeld, eenig groot kwaad bedreven hebben." Al? dus begin ik den grond eener zoo ontzettende verborgenheid van verre te ontdekken, allengskens dien grond te naderen, hoewel ik immer verre daarvan verwijderd zal blijven. Evenwel beu ik niet gerust; wal zie ik dat de menfchen fcbuldig zijn; gods regtvaardigheid wilde ik wel verdedigen, met opzigt tot de ftraffe, welke zij daardoor ontvangen hebben; maar al de ihoodheid der misdaad is mij onbekend; mijn licht vermindert, naar gelange ik wil voortgaan, en ik ondervind, dat ik, bij een nader onderzoek van deze waarheid, verder van het fpoor dwaal. Noodig heb ik, derhalve, dat god, mij daaromtrent onderrigt. Zoude ik nu wel kunnen gelooven , dat hij voor altoos mij in eene onkunde zou gelaten hebben, zoo ftriidig met "zijne goedheid? Neen» voorwaar! Ik open het Bock Gemfis, de bron van den Godsdienst der Joden , van welken de Christelijke Godsdienst de volmaking is. Bt lees aldaar, dat "de eerfte mensen, met al de'üeraden getooid, die hem als het voortreffelijkfte fchepfel der aarde voegden, zich laat verleiden; dat hij zijnen Séhepper ongehoorzaam is; dat zijn Schepper hem met den dood llraft; dar hij deGo 3 Zt}