650 de goedhartige wilden

„i, , | , 11 ^ pHt^gptgtwBmwmmisB^r

de goedhartige wilden aan de magellaansche zeecngte.

De Heer bijkon , een der beroemde mannen die de wereld rond zeilden, vond bij de allerellendigfte wenfchelijke wezens, die de kusten der Mageliaanfche Zeeëngte bewonen, bij lieden , wier zielen van alle menfchelijk gevoel zoo vervreemd waren, dat eene moeder onder hun haar kind van de borst rukt, om het tegen een paar glaskoralen te verruilen, nogtans uit. drukkingen van befcheidenheid, zelf beheerfching, goedhartigheid en dankbaarheid, die hem en zijnen reisgenooten de aangenaamfte aandoeningen veroorzaakten. Want deze hoogstellendige doch goedhartige Wilden , ontvingen hen aan het ftrand met vele betuigingen van vriendfchap, en onthaalden hen op zekere w.loe^ beziën die deze ftreek voortbrengt, en welke, benevens hetïêen de «e aan ichelp- en doode visfchen opwerpt, wel niet hun eenigfte, maar echter hun voornaamfte voedfel fchijnen uit te maken. - Nadat hij een tijdlang bij hun geweest was, en zich door teekenen met Tien onderhouden had , zond hij zijn volk naar het fchip terug, om fcheepsbefehuit te halen, en bleet intusfchen alleen bij hen. Nu werd de befchtut gebragt, en eitron begon dezelve onder hen te verdeelen. Zoo dikwijls een ituk daarvan op den grond viel, bad h« telkens het genoegen te zien, dat niemand hunner het eerder wilde onrapen, dan nadat hij hun daartoe vrijheid gegeven 'had. Een zonderlinge trek in het karakter dezer Wilden! Zoo onbefchaafd en dierlijk in iedere andere handelwijze, en daarbij nogtans zoo befcheiden, zoo gematigd in hunne begeerten! Eene andere even zoo beminnenswaardige eigenfehap, die men in hun karakter ontdekte, (tak insgelijks zeer fterk bij hunne anders zoo ruwe wildheid af. Deze eigenfehap was een gevoel van dankbaarheid, die zij op de volgende wijze poogden aan den dag te leggen. Toen z« namelijk merkten, dat de matrozen gras fneden voo eenige fchapen , die men aan boord van het (chip «' » vingen zij oogenblikkelijk aan, om al het kruid, a& )