DE BARMHARTIGE SCHOENMAKER. 665

niet daarvan," riep de man, ,, wanneer wij daarop moeten liggen, zoo zal het ons niets fchaden: wij zijn immers gezond. Ik wil en moet het bed hem aanftonds toezenden."

Nadat hii zijn werk der barmhartigheid volbragt had, kwam hij tot mij, en vraagde, wat er van mijnen dienst ware. Ik nam 'hem bij de hand, en zeide: „ Gij zijt een braaf man!" Hij grimlachte. „ Deze goede getuigenis mijner medemenfchen is mij lief," hervatte hij. — 0, Ik heb u onregt gedaan, en bid u deswege om vergeving." De man werd verlegen, en wist niet, wat hij Uit deze rede maken moest. Ik zeide hem, wat ik mij had ingebeeld van eene grappige daad, die hij bedreven mogte hebben, prees hem echter over zijn medelijden, en bad hem, dat hij mij toch iets van de uitoefeningen zijner barmhartigheid verhalen zoude , waardoor hij zij. nen bijnaam verkregen had. —— „ Ach!" hervatte de eerlijke man, ,, ik weet niet, wat ik u vertellen moet. Het is waar, ik heb medelijden met de armen, en dat moet men hebben. Geld kan ik niet geven. Ik mag dus wel zien, hoe ik de armen op eene andere wijze helpe. Ik heb de gewoonte, dat ik de kranken gaarne ter hand ga. Ik fcbuw hen niet, de krankheid moge zijn, zoo als zij wil. Hebben de lieden iets te zenden naar den Apotheker of Doctor, zoo loop ik, want de goede god heeft mij gezonde beenen gegeven. Mijn bed, of wat ik anders hebbe, dat geef ik gaarne en gewillig over, en wat ik zelf niet heb, daarom verzoek jk aan anderen, voornamen en geringen. Wil een kranke, die aan de beterhand is, zich met eene goede fpijs of een glas wijn verkwikken, zoo weet ik reeds een paar voorname Heeren onder mijne klanten; daar behoef ik flechts heen te gaan, en ik word geholpen. Bidt mij een arme om een aalmoes, zoo ga ik eveneens te werk. Ik vraag: zijt gij reeds daar of daar geweest? En wanneer dat niet is, zoo zend ik ze derwaarts, na alvorens eene voorbede gedaan te hebben. Ik heb veel met lieden te doen, daarom kan ik zoo fpoedig merken, qf iemand barmhartig is, dan niet. Want ik denk zoo: wie met mij armen handwerksman barmhartig omgaat, en mij van mijnen verdienden loon niet al te veel afknibbelt, die zal ook omtrent andere lieden barmhartig zijn, die het nog noodiger behoeven dan ik." „ Zeer waar en juist^ gezegd," viel ik hem thans Tt 5 voer