de barmhartige schoenmaker. 66?

eene befcheidenheid van zich zeiven fpreekt. Slechts

"Ichoenm. Nog iets wil ik u zeggen: Gij hebt toch mijne leerjongens in den wink^..^°J..d ..

Ik. Ja, en ik heb mij zoo hartelijk verblijd, dat zy zoo vlijtig arbeiden: doen zij dat altijd. . a

Schoen„. Ja Mm Heer! ik heb niet de geringde klagten over hen. Ik neem louter de kinderen der ainie lieden in de leer, en dewijl ik hun het_ leergeld fchenk, zoo bedenken zij, dat zij er toch iets voor doen moeten. De paar gulden leergeld brengen zij mij rijkelijk weder op; en zie, ik ga ook niet zoo hard met hen om, als met mij in de leer omgegaan is. ik jaag ze niet op de ftraat rond, gelijk ik heb moeten draven, in plaats daarvan zet ik mij bij hen neder, en leer hun alles, wat ik weet; en zoo gaat er geen jaar voorbij, of zij doen reeds knechtswerk; zijn zij volle knechts, zoo laat ik ze gaan, en neem weder een arm kind in de leer. Ja, en ik verzeker u, dat ik mij mijnen arbeid niet behoef te fchamen.

Nu trad de vrouw binnen, en maakte haren man juist het vriendelijkfte gezigt niet. Hij vraagde haar echter met bedaardheid, of het bed gezonden ware^ zij gaf hem geen antwoord. „ Zijt gerust, lieve vrouw! zeide de man: „of het bed op de kamer ligt, ofintusfchen eenen llervenden tot verkwikking diene, die met een dankbaar hart uit de wereld voor gods troon heen

«raat; gij krijgt het weder." „ En wanneer gij

npt niet weder krijgt," zeide ik, „ zoo wil ik het verj.-es vergoeden; want daar ik van nu af uw klant wezen zal, zoo behoeft gij Hechts altijd uwe toevlugt tot mij te nemen, en arme lieden naar mij te verwijzen." Voor deze laatfte verzekering dankte mij de man duidend maal meer dan voor de nieuwe klandizie; en zoo fcheidden wij hoogst vergenoegd van eikanderen.

schoonè gedachten , zede" en kernspreuken van lafontaine.

Het hart is het voornaamfte in den mensch; het hoofd gebruiken wij alleen om te leven, het har? oia te fterven.

Deugd