gEGT VAARDIGHEID , ENZ. , bij DE TURKEN. J»0g

ven van die onverfchrokkenheid, waardoor hij naderhand zoo vaak boven anderen uitmuntte. De overige manfchap, door zijn voorbeeld aangevuurd, vocht niet groote dapperheid; maar het grootere getal der vijanden behield eindelijk de overhand, en osman werd gevangen, nadat hij aan armen en beenen gevaarlijk gewond was.

De blijken van dapperheid, die osman had gegeven, maakten, dat de Spaanfche Kapitein hem met onderfcheiding behandelde, inzonderheid, toen men vernam , dat hij bevelen van den Grooten Heer bij zich baden dat men gevolgclijk een aanmerkelijk losgeld voor hem verwachten kon. Intusfchen ftonden zijne wonden in eene flechte ggeftèldheid, toen hij te Maltha aankwam, waar de kaper binnenliep om te repareren. De wonde aan de dije was de gevaarlljkfte, en hij werd daardoor voor zijn ganfche leven kreupel, waarvan hij den bijnaam Topal of de Kreupele, kreeg.

Vincent arnaud, geboortig van . MarfeilJc, was toenmaals Commandant van de haven van Maltha, en kwam, overeenkomftig zijnen post, aan boord van den kaper, zoodra dezelve het anker geworpen had. Zoodra osman, arnaud zag, zeide hij: ,, Kunt gij eene grootmoedige en edele daad doen? Koop mij vrij, los mij, en neem mijn woord tot pand: gij zult daar niets

bij verliezen.'* Zulk een bevelend verzoek, van

eenen Haaf, in ketenen, was in der daad zonderling maar de wijze, waarop het geuit werd, maakte zulk ■ «enen indruk op den Fransehman, dat dezelve zich terftond tot den Kapitein van het fchip wendde, en vroeg, hoe veel hij tot losgeld voor hem eischte?' De Kapitein antwoordde: duizend zecbinen (ruim vijf-duizend guldens). Arnaud keerde zich hierop tot den Turk, en zeide: ,, Ik weet niets van u, ken u niet, en gij wilt dat Ik duidend zecbinen, enkel op uw woord, zal wagen?" —— Eik van ons," antwoordde de Turk, ,, handelt hier naar zijne omftandi"heid. Ik ben in ketenen, en beproef derhalve al wat mogelijk js, om mijne vrijheid weder te krijgen; gij, daar en tegen, handelt met onregtvaardig, zoo gij het woord van eenen vreemden met vertrouwt. Voor het tegenwoordige heb ik niets om u te geven, dan mijn woord van eer; doch tot nog toe kan ik mij niet te binnen brengen, welke gronden ik zou kunnen aanvoeren, waarom

gij