yaO ' AAN DE VERGANKELIJKHEID."

Bloos bij Egypte* pMmidén, Wier ttotfChe.duurzaambeid vol eerbied wordt befcnouwaj ƒ Bloos, bij vergruisde trap en wanden, Waarde echo's, onder 't puin, alom de vraag herhalen! Wie heeft deez' naald gebouwd?

Bloos bij de in ftof begraven zuilen, Weleer der Grieken moed, bij Maraton, gewijd. De fchoone Zegeboog van titus Roept u verbrijzeld toe: Geen kuns befchermt uw trotschheia Voor 't woeden van den tijd.

Vest vrij in menfchenbloed en tranen, Tiran! een magtig rijk, waar niets uw wil weérftreeft. Smeed, in uw' waan , voor 't nakroost kluisters •, Terwijl gij de eeuwigheid door uw bebloeden tulband, Ten hoon der Godheid, weeft.

Neen, beeft, zoekt Babels kopren muren-," Aanfchouwt Palmyras pracht; zij ligt in 't puin vergruisd Droomt van uwe eeuwigheid , vermeetlen! T>aar, waar de nachtttorm om 't vergeten graf der Vonten, Door 't molm der beendren ruist.

Wat, volkcndwitigers! was uw glorie? Niets, dan eén waterbel, die Hechts bedrieglijk blonk. Hier groeit op 't graf eens alexanders De woeste disteltWik; ginds krast het nachtgevogelt', Waar cesars loflied klonk.

Maar juicht, gij, Edlen! door wier aanzijn De weerglans flikkert van gods vleklooze natuur. Juicht, Edlen! gij gevoelt uw grootheid: Uwe eeuwge waarde rijst, fchoon zwevend op de vleugleu Van 't vlugtig ftervend uur.

Ja, eindloos, eindloos rijst uw waarde. Hier, in een ligte wolk van fterflijkheid gehuld, Hier juicht gij uwbeftemming tegen; Hier kiemt uw hoogst geluk, fchoon vaak befproeid met tranen»In rampfpoed, in geduld.

Verganklijkheid! blaas dan de ontwerpen Des trotschaards, als de wind het zwevend Ipinrag, voort. Uw hoop, gegrondvest boven wisfling, O ware Christen! moet in't reinst genot verfmelten, Waar de eeuwge*heilzon gloort.