7AS OVER het ongeloof.

felijten te maken, en hen vervolgens aan hunne tijdelijke oogmerken dienstbaar te maken; wanneer, zeg ik, deze en foortgelijke ergernisfen, in het vreedzame Koning. . rijk van jezus, met veel onbelchaamdfeeïd en openlijk gepleegd worden, wien kan het vreemd dunken, dat verftandige mannen, op het gezigt van dat alles,terug, deinzen ?

Maar in deze fehilderij der mismaaktheid vertoont zich niet een eenige trek van het Christelijk gelaat.

't Is de glorie van het Christendom, dat het zijne belijders in ftaat Helt, door nederigheid, zachtmoedigheid , lijdzaamheid, vergeeflijkheid , goedwilligheid, waarheidsliefde en geregtigheid, de wereld te overwinnen. Het Koningrijk van Christus is niet gebouwd op ftaatkunde, valfche grondregels, eer- en heerschzucht , rijkdommen , eerambten of zinnelijke vermaken , maar op regtvaardigheid, zucht voor waarheid, reinheid, eenvoudigheid, heiligheid en goedheid, op de liefde tot god en tot de menfchen. Waarheid en valscnheid, licht en duisternis, zoet en bitter, 8M"^"?J™

Ziekte ziin in hunnen aard, niet meer ónbeftaanbaOT net dkan'ir,iadhrndè1 zamenvoeging van wereldwijsheid en Evangelifcbe eenvoudigheid; waaruit wij met regt mogen befluiten, dat zoodanige kerken, als met Vorftelijke magt, tijdelijke voorregten , rijkdommen, pracht en Hatelijkheid meest in verband ftaan, ook meest bedorven, verbasterd en bevlekt, en van de aloude volmaaktheid en oorfpronkelijke reinheid op den Verften afftand zijn verwijderd. _ Daar 's menfchen geest een fterken trek tot geestdrijverij gevoelt, of een vurigen ijver voor al wat zijn verftand aanprijst, bepaalt zich zulks tot de Godsdienftiga vereerders niet, maar vertoont zich bij alle rangen en {tanden van menfchen, doch nergens zoo fterk als bij vrijdenkers of ongeloovigen, wien het verftand niet zoodra influistert, dat alle Godsdienst een kluchtfpel, ftaatkunde, een priestervond , of de droomen van zwakke, fchroomvallige menfchen is, of hunne gemoederen zwellen van hunne eigen fchranderheid en ingebeelde meerderheid, vatten vuur in de zaak des ongeloofs, en zien met een mengfel van medelijden en verachting neder op den nederigen aanbidder, liggende op zijne knieën, zijnen dankbaren lof en vurige gebederi opdragende aan den grooten Beheerfcher van het beeiai.