;34

OVER ZWIJGEN EN SPREKEN.'

ons niet geheel regeert. Maar of zij ons hoofd ook eer aandoet? — Dat ware eene andere vraag.

Niets kan de jongeling ligter verzwijgen, dan eene ontvangene blaauwe fcheen,- de man niets ligter, dan een verdiend verwijt van zijne meerderen; niets ligter de grijsaard', dan eenen gevonden fchat, of eene fluikswijze behaalde winst.

Moeijelijk integendeel is het geledene ongelijken te verzwijgen; nog moeijelijker een plotfelijk ten deel gevallen geluk; en allermoeijelijkst, eene onverwacht verkregene gunst van het lchoone geilacht, wel te veriïaan, als men nog verre van zijn dertigfte jaar is.

A. Reeds federt drie jaren brand ik van liefde voor U, fchoonffe meisje; en nog heeft niemand het geraden ! Nog heb ik er nooit tegen iemand een woordje

van gefproken! Wat dunkt u van mijne teeder-

heid? ■ ..

B. Dat uw brand de brand van een zwavelftokje zijn moet. Eene fakkel laat zich zoo gemakkelijk niet ver.

6Jongeling! verzwijg bij uwe tweede liefde vooral het geluk en de geheimen der eerde. Uw meisje moge vragen, zoo veel als zij wil, zwijg toch! — Zij mag zich nog zoo toornig over uw wantrouwen aanltellen* zwijg gij .' — Zij mag u met eene volkomene fcheiding bedreigen; zivijg dan nog! In haar hart fchat zij u dan dubbel hoog, en denkt zeker aan geene fcheiding; want zij weet, dat gij zwijgen kunt. — Integendeel moge hat begin van eenen fnapper nog zoo zegepralend zijn, hij blijft het maar korten tijd; hij gelijkt naar den huzaar in den oorlog, die fpoedig met den vijand handgemeen raakt, maar even fpoedig; terug deinst.

Het meisje, dat hare liefdegeheimen volkomen weet te verbergen, zou ik werelden willen toevertrouwen, mits dat ik vooraf ook hare opregtheid beproefd hebbe. ' Maar met wantrouwen vang ik altijd de kennis met haar aan. En, zoodra 't blijkt dat zij onedel denkt, wie wil dan moeite doen om een hart te doorgronden, hetwelk zoo ondoorgrondelijk is, dat het zelfs de liefde weet te verbergen?

De Geneesheer, die de heimelijke ongemakken zijner zieken, de Priester, die de zonden zijner biechtkinde. deren, en de Regtsgeleerde, die de zwakke zijde zijner cliënten» — verbabbelt, verdient verachting en draf;

maar