LISTIGE STREEK VAN EENEN DIEF. 74?

tad wachten; ik zal er mijn Heer eerst kennis van

geven.

Hier begint zijn listig uitgedachte aanflag. Nu gaat hij bij den Pastoor, en tracht denzelven eerst voor zich, in te nemen ; inzonderheid door hem van zijne Zwakke zijde, de bekeeringszncht, aan te tasten.

, Eerwaarde Heer!" iprak hij, „ er Haat omlaag iemand van mijne familie van het laad, die wat mijmert, 7a\ foreekt van niets, dan van geld dat zij hebben wiL. Zij heeft iets verkocht, en men wil haar niet betalen. Haar hart is geheel aan het tijdelijke gehecht. Zij zal van uw Eerwaarden, wanneer zij voor u. komt, insgelijks niet anders dan geld willen hebben. Stoor u daar niet aan. Dewijl ik gehoord heb, Eerwaarde Heer» -a£ gij met zulke menfchen zoo goed weet om te gaan; beproef gij derhalve toch eens, haar die geldgrillen uit net hoofd te brengen." , .. •

De Pastoor belooft alles te doen wat hu kan. De fóldaat gaat heen , en zegt tegen het meisje; „ geef mij nu de boter maar bier. ■ Mijn Heer wil alles nemen. Loop maar op, hij zal u boven het geld geven." Dit deed hij alzoo alleen met het oogmerk, om deze beide peribnen, de Pastoor en het meisje, in een lang geiyrek te wikkelen, ten einde tijd te winnen, om met de botertobbe voort te gaan. Zoodra het meisje boven was, nam hij de botertobbe en liep daarmede in aller-? ijl weg.

J Ha kwam het kitichtigde tooneel tusfehen deze twee nerfonen , die met eeii gansch tegenftrijdig oogmerk met elkander fpraken. Het meisje verwachtte geld, en da pastoor wendde alles aan, om hetzelve te bekeeren. y/ij willen hen beide zeiven laten fpreken,

gasfóor. Kom binnen, meisje lief! Ik beklaag u„. Zeg mij wat u deert? Waarover bekommert gij u? Gij zuH fpoedig geholpen worden.

" Meisje. Ik wilde gaarne mijn geld van Mijnheer voor de boter hebben.

Pastoor. Dat dacht ik wel, dat gij geld hebben wil» det. Dat bedroefde geld maalt u door het hoofd. Laat dat varen. Denk aan uwe ziel. Die is meer waardig, dan al het geld in de wereld. Wie zou zijn hart zoo aan het tijdelijke hechten?

Meisje. Ei! lieer Pastoor! ik hen van het dorp, en verft» «iets van dat alles, wat gij daar zegt. Ik wil