MIA

„Ja, je hebt positief een hartstochtelijk temperament, maar je wilt je verstoppen. Vertel mij nou eens, ben je wel eens verliefd geweest?"

„Nee, nooit!"

„Dacht ik wel, hoe oud ben je?"

Echt een vraag voor een man, net Fred!

„Twee en twintig."

„Nou, dan wordt het toch tijd." Hij strijkt peinzend zijn hand door zijn baard, zijne kleine zwarte oogen twinkelen, maar zij ziet het niet.

„Eigenaardig, je bent toch niet zoo koud als je je voor doet. Onder die ijslaag zit heel iets anders."

„Zoudt u heusch denken?", vraagt zij hoopvol.

Hij hoort het.

„Positief, heb je er wel eens aan getwijfeld?"

„Meer dan eens." Het klinkt somber.

Hij kijkt haar oplettend aan. Dat kan een interessant experiment worden.

Hij neemt weer haar hand. Zij schrikt, krimpt ineen en een rilling doorloopt haar. Zou zij heusch nog net kunnen worden als de anderen? Zou zij verliefd kunnen worden? Zij wanhoopt er al lang aan. Hij streelt zacht haar vingers en zij laat hem haar hand. Zij vindt het prettig, te prettig. Een aangenaam, warm gevoel nestelt zich in haar hart. Er komt een waas voor haar oogen, alle kleuren om haar vloeien ineen. Haar hoofd bonst.

Hij laat haar hand gaan en helpt haar in de jas. Zij glimlacht hem zacht toe, met vochtige oogen.

„Ziezoo, braaf studeeren en tot ziens!"

„Dag Mijnheer!"

Zij loopt als op wolken, zij voelt haar beenen niet meer en haar hoofd, o haar hoofd doet zoo'n pijn!

„Mia, wat ben je afgetrokken," zegt vader aan het eten.

„Je voelt je toch wel goed?", vraagt moeder.

„Hoofdpijn." Mia brengt haar hand met een vermoeid gebaar naar haar hoofd.

„Ga dan maar gauw naar je bed."

Zij ligt onder de koele lakens. Heerlijk koel voelen zij