MIA

tuurlijk, wie weet waarom haar dit is opgelegd geworden? Zij buigt het hoofd en fluistert:

„Geef mij dan de kracht er doorheen te komen."

Maar zij voelt, dat haar klacht verloren gaat. Hoe zal God zijn kind helpen, dat zich anders steeds van hem afwendt? Er is voor haar nergens hulp, in geen enkele richting. Zij moet er alleen doorheen. En dan komen weer de hoofdpijnen. De aanvallen worden steeds erger en ondragelijker. De dokter van Tante Lize staat er machteloos bij.

„Ja, het zijn echte zenuwhoofdpijnen," zegt hij.

„Kunt u haar niet iets geven, dokter?"

„Heeft zij een of anderen schok gehad, is er iets gebeurd, wat zij zich heel erg aantrekt?"

„Nee, voor zoover ik weet niet. Zij is overwerkt."

„O, ja, juist, geen enkele poeder helpt haar?"

„Nee, dokter, ik heb van alles geprobeerd, mijn heele medicijnkast heeft zij leeggeslikt."

De dokter kijkt bedenkelijk.

„Als zij overwerkt is, zou de rust haar moeten helpen en zij is nu toch al zes weken bij u." „Ja dokter, ongeveer."

„Ik zou haar eens een morphinepoeder kunnen geven, maar ook maar alleen in het allerergste geval, bij een hevigen aanval."

„Goed, dokter."

Tante loopt op haar teenen door het huis en waarschuwt de meiden zoo min mogelijk leven te maken. Dat arme kind!

Mia krijgt morphine. O, alleen maar in het ergste geval, natuurlijk, maar zoo'n verdooving is zoo zalig, zoo onbegrijpelijk heerlijk! Zij voelt niets meer. Geen verlangens en geen vernedering, geen schaamte en geen hoofdpijn. Haar gedachten worden er zoetjes door in slaap gewiegd, haar gevoelens verdoezeld en zij weet niets meer, heerlijk, maar zoo'n doosje van vijf poeders is gauw op en de dokter kijkt heelemaal niet vriendelijk als zij om een nieuw komt.