MIA

Herman zoekt veel haar gezelschap. Zij praten samen over muziek en genieten van eikaars oordeel en opvattingen. Het is alles zoo volmaakt rustig, kameraadschappelijk en zuiver. Zoo heel anders dan met Bartholdi, die altijd alleen op haar zinnen werkte. Zij ademt weer vrijer. De ijzeren klem om haar achterhoofd heeft haar losgelaten. Zij is dikwijls de vroolijkste van allen en doet het heele gezelschap lachen om haar gekke moppen en invallen. Zij heeft geleefd als onder een ban, waar zij niet uit los kon komen. Nu staat de wereld weer voor haar open. De zon schijnt voor haar, de sterren schitteren aan den donkeren hemel voor haar! Haar gang wordt veerkrachtig en soepel. Zij leeft heelemaal op. Die malle wichten Dagonder! Waarom zouden die met geweld willen trouwen? Trouwen? God, nee, dat lijkt haar iets zoo veraf en onwezenlijks. Zij is pas drie en twintig. Trouwen, dat kan je altijd nog doen, als je oud begint te worden, zoo tegen de dertig. Je heele leven tegen één zoo'n man aan te moeten kijken, o, hemel nee!

„Goed zoo Mia, goed zoo!," juicht Constance.

Maar Tante Lize, die haar nichtje beter kent, zegt afkeurend:

„Och kom, daar meent Mia niets van, als maar eerst de ware eens komt."

„De ware, de ware, geloof jij aan dien eenen ware, Mia?"

„Misschien," zegt Mia peinzend.

„Als je daar dan maar niet te lang op wachten moet!" spot Constance.

Maar Mia geeft geen antwoord meer, vervuld als zij is van de nieuwe oefeningen, die zij vanmiddag op het Conservatorium moet spelen. Heel moeilijk zijn ze en zij is een beetje bang voor haar leeraar, die erg streng is en zoo heel anders dan Bartholdi, in alles. Hij schijnt haar heelemaal niet te zien zelfs, gaat volkomen öp in zijn muziek en in de les. Hij is niet gauw tevreden ook, o jee, nee! En dan moet je altijd precies kunnen verklaren waarom je dit of dat gedeelte van een stuk met die ge-